ECLI:NL:RBDHA:2023:4553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
AWB 23/161 en AWB 23/162
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag opvang asielzoeker

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van verzoeker tegen de mondelinge mededeling van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) behandeld. Verzoeker, die in het bezit is van een asielvergunning, heeft zijn opvang verloren omdat hij zich niet aan de meldplicht heeft gehouden. Op 4 januari 2023 verzocht hij het COa om opnieuw tot de opvang te worden toegelaten, maar het COa weigerde dit mondeling op 5 januari 2023. De voorzieningenrechter oordeelt dat deze mondelinge mededeling geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het beroep van verzoeker daarom moet worden aangemerkt als een beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De voorzieningenrechter concludeert dat het beroep prematuur is ingediend, omdat het COa nog niet in gebreke was om een besluit te nemen. Hierdoor wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter wijst erop dat het COa alsnog op de aanvraag van verzoeker moet beslissen, maar dat de kans op toewijzing van het verzoek om opvang gering is, gezien de huidige regelgeving en de status van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/161 en 23/162
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 maart 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa

(gemachtigde: H.P. Kallenbach).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de mondelinge mededeling van het COa op 5 januari 2023 dat hem geen opvang verleend wordt en dat hij de opvang in Ter Apel moet verlaten. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van verzoeker daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het COa voorafgaand aan de zitting een aantal vragen gesteld. Het COa heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en zijn gemachtigde. Het COa is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker is op 22 augustus 2022 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 13 oktober 2022 heeft het COa verzoeker uitgeplaatst naar de noodopvang Zeist Kampweg. Verzoeker had een wekelijkse meldplicht bij het COa op dinsdag van 11:00 tot 12:00 uur. Verzoeker is op 6, 13 en 20 december 2022 niet bij deze meldplicht verschenen. Op 23 december 2022 is verzoeker mondeling medegedeeld dat de opvangvoorzieningen per direct werden beëindigd en dat hij de opvang diende te verlaten. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht. Bij uitspraak van 24 december 2022 hebben deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht en de voorzieningenrechter van die zittingsplaats zich kennelijk onbevoegd verklaard daarvan kennis te nemen. [1] Verzoeker heeft tegen deze uitspraak van de rechtbank een verzetschrift ingediend. Daarop is door de rechtbank nog niet beslist.
2.1.
Op 4 januari 2023 heeft verzoeker zich in persoon bij het COa in Ter Apel gemeld met het verzoek om weer tot de opvang te worden toegelaten. Hij heeft op deze datum ook een schriftelijk verzoek gedaan. Het COa heeft hem op 5 januari 2023 mondeling medegedeeld dat hij geen recht heeft op opvangvoorzieningen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt de mondelinge weigering van het COa om verzoeker (opnieuw) tot de opvang toe te laten. De voorzieningenrechter geeft dus geen oordeel over de beëindiging van de aan verzoeker verleende opvang op 23 december 2022. Zoals verzoeker tijdens de zitting heeft bevestigd is die beëindiging geen onderdeel van het geschil dat nu voorligt. Verzoeker heeft tegen die beëindiging een verzetsprocedure lopen, dat door de zittingsplaats Utrecht van deze rechtbank wordt behandeld.
Is de voorzieningenrechter bevoegd om kennis te nemen van het verzoekschrift en het beroepschrift?
4. De voorzieningenrechter moet eerst de vraag beantwoorden of hij bevoegd is om kennis te nemen van het verzoekschrift en het beroepschrift.
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de mondelinge mededeling van het COa van 5 januari 2023 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, omdat geen sprake is van een schriftelijke beslissing. De vraag is of sprake is van een feitelijke handeling die met een besluit kan worden gelijkgesteld. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend. Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COa) worden – kort samengevat – handelingen van het COa ten aanzien van een vreemdeling als zodanig die worden verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen voor de toepassing van deze wet met een beschikking gelijkgesteld. De mondelinge mededeling van het COa is echter niet gedaan in het kader van de beëindiging van verstrekkingen, maar in reactie op een verzoek van verzoeker om (weer) tot de opvang te worden toegelaten.
4.2.
Het voorgaande betekent dat het COa nog op het verzoek van verzoeker van 4 januari 2023 moet beslissen. Het beroep van verzoeker moet daarom worden aangemerkt als een beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit. [2]
4.3.
Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb volgt dat de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als tegen een besluit beroep is ingesteld. Omdat het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld, en verzoeker daartegen beroep heeft ingesteld, is de voorzieningenrechter dan ook bevoegd om van het verzoekschrift kennis te nemen.
Is het beroep tegen het niet tijdig beslissen ontvankelijk?
5. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. Als redelijkerwijs niet van de betrokkene kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. [3]
5.1.
De voorzieningenrechter stelt vast in dat de Wet COa en de onderliggende regelingen geen termijn is vastgelegd waarbinnen het COa dient te beslissen op een aanvraag als de onderhavige. Daarom moet aansluiting worden gezocht bij artikel 4:13 van de Awb, waarin is bepaald dat het bestuursorgaan in zo’n geval binnen een redelijke termijn moet beslissen. Wat in dit geval een redelijke termijn is kan, gelet op wat de voorzieningenrechter hierna onder 5.2 overweegt, in het midden blijven.
5.2.
Verzoeker heeft zijn aanvraag zowel mondeling als per email op 4 januari 2023 ingediend. Hij heeft vervolgens op 5 januari 2023, dus na één werkdag, onderhavig beroep ingesteld. Hoewel van het COa verwacht mag worden dat zij snel op verzoeken om opvang beslist, kan een dergelijk korte termijn niet als redelijk worden aangemerkt. Het COa moet namelijk enige ruimte worden gegund om tot een zorgvuldige beoordeling en afweging van alle omstandigheden te kunnen komen en de uitkomst daarvan, voorzien van een motivering, schriftelijk in een besluit vast te leggen. Het COa was daarom op het moment van het instellen van het beroep nog niet in gebreke een besluit te nemen. Het beroep is daarom prematuur ingediend en moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Aan de vraag of van verzoeker redelijkerwijs verwacht kon worden dat hij het COa in gebreke zou stellen komt de voorzieningenrechter niet toe.
Bestaat er aanleiding een voorlopige voorziening te treffen?
6. Aangezien het beroep van verzoeker niet-ontvankelijk wordt verklaard, is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en dient het verzoek te worden afgewezen.
Overweging ten overvloede
7. Het voorgaande laat onverlet dat het COa nog wel een besluit moet nemen op de aanvraag van verzoeker om weer te worden toegelaten tot de voorzieningen. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verzoeker er op gewezen dat verzoeker in een lastige situatie terecht is gekomen. De problemen liggen daarbij met name in omstandigheid dat verzoeker als statushouder feitelijk is uitgestroomd bij de COa en de gemeente Barneveld het daarom niet meer tot haar taakstelling rekent om voor verzoeker naar huisvesting te zoeken. Hij is daartoe zelf niet in staat en is momenteel op daklozenopvang aangewezen. De voorzieningenrechter ziet in die omstandigheden aanleiding om ten overvloede, maar ter voorlichting aan partijen en ter voorkoming van al te hoge verwachtingen ten aanzien van het nog te nemen besluit het volgende mee te geven.
7.1.
Het verzoek van 4 januari 2023 om verzoeker opnieuw toe te laten tot de opvang heeft naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter op basis van de thans beschikbare gegevens weinig kans van slagen. Het COa stelt zich in het verweerschrift voorshands terecht op het standpunt dat verzoeker niet (meer) behoort tot de doelgroep van het COa. Verzoeker valt namelijk niet onder één van de categorieën vreemdelingen die op grond van de Rva 2005 of de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen recht hebben op opvang. Ook is niet gebleken dat als gevolg van de weigering om opvang te verlenen een acute (medische) noodsituatie zal ontstaan. [4]
Het belang van verzoeker van om opnieuw tot de opvang te worden toegelaten met het oog op het laten herleven van de taakstelling van de gemeente Barneveld, is voorshands geen belang dat er toe kan leiden dat het COa verzoeker naar aanleiding van zijn verzoek van 4 januari 2023 opnieuw tot de opvang zal moeten toelaten. Verzoeker zal de gevolgen van de beëindiging van de taakstelling in een andere procedure aan de orde dienen te stellen. Hij zal dit bij het COa uitsluitend in de lopende verzetsprocedure kunnen inbrengen ter beoordeling van de evenredigheid van de beëindiging van de opvang, of hij zal zich moeten wenden tot de gemeente, dan wel de Nederlandse Staat. De voorzieningenrechter onthoudt zich overigens uitdrukkelijk van een oordeel over de kans van slagen in andere procedures.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 5 januari 2023 niet-ontvankelijk en wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep met zaaknummer AWB 23/161 niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer AWB 23/162 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Rb Den Haag, zp Utrecht, 24 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:15410.
2.Artikel 6:12 van de Awb.
3.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
4.Vergelijk ABRvS 22 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1015.