ECLI:NL:RBDHA:2023:4588

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
AWB 20-4075 en NL20.9860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen HTL-maatregel en artikel 56 Vw 2000

Op 3 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een Syrische asielzoeker, eiser, die in beroep ging tegen twee besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het eerste besluit betrof de plaatsing van eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, terwijl het tweede besluit een vrijheidsbeperkende maatregel inhield op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser was op 27 april 2020 betrokken bij een incident waarbij hij een medebewoner bedreigde met een mes, wat leidde tot zijn plaatsing in de HTL. Eiser voerde aan dat de besluiten in strijd waren met de Algemene wet bestuursrecht en dat zijn medische situatie onvoldoende was meegewogen. De rechtbank oordeelde dat de besluiten proportioneel waren en dat de COa voldoende had gemotiveerd waarom de vrijheidsbeperking noodzakelijk was. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en stelde vast dat de plaatsing in de HTL gerechtvaardigd was gezien de eerdere incidenten en de noodzaak om de openbare orde te handhaven. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, met toestemming van partijen, en de rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/4075 en NL20.9860

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2023 in de zaken tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

hierna tezamen: verweerders,
(gemachtigde: mr. J.V. de Kort).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder besloten om eiser met ingang van diezelfde datum op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie te Hoogeveen.
Bij besluit van 29 april 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen beide besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is geregistreerd onder zaaknummer AWB 20/4075. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is geregistreerd onder zaaknummer NL20.9860.
Namens eiser zijn op 6 mei 2020 gronden van beroep ingediend.
Op 12 mei 2020 heeft de gemachtigde van verweerders een verweerschrift ingediend.
Namens eiser is op 15 mei 2020 een reactie op het verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toestemming van partijen uitspraak zonder het houden van een zitting. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij bestreden besluit 1 heeft het COa besloten om eiser met ingang van
29 april 2020 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Verweerder 1 stelt zich op het standpunt dat eiser zich op 27 april 2020 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser op het terrein van asielzoekerscentrum Balk (hierna: AZC Balk) medebewoner T. bedreigd met een mes. Daarop is de politie ingeschakeld. Toen de politieagenten meneer T. naar zijn unit begeleidden, kwam eiser dreigend op hen afgelopen. Vervolgens is ook eiser naar zijn unit gebracht. De politieagenten vonden eiser onberekenbaar en agressief overkomen. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
1.2.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder aan eiser een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 29 april 2020 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Volgens verweerder vordert het belang van de openbare orde de maatregel en is ter motivering verwezen naar het plaatsingsbesluit van het COa, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder ziet in de door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden geen gronden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel. Verweerder acht daartoe van belang dat eiser in de HTL in Hoogeveen voldoende toegang heeft tot psychische en medische zorgverlening.
1.3.
Eiser is op 30 april 2020 daadwerkelijk in de HTL geplaatst.
Standpunten van partijen
2. Eiser kan zich met de bestreden besluiten niet verenigen en voert in beroep
-samengevat- het volgende aan. Het plaatsingsbesluit is volgens eiser in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Zo is het Coa in het plaatsingsbesluit van onjuiste feiten uitgegaan en ten onrechte voorbijgegaan aan de oorzaak van de incidenten. Volgens eiser wordt het probleem daardoor ‘oppervlakkig’ aangepakt. Eiser kan zich ook niet verenigen met de beschrijving van de incidenten. Verder is het COa bij de plaatsing onvoldoende ingegaan op de medische situatie van eiser. Gezondheidszorg Asielzoekers (hierna: GZA) heeft onvoldoende rekening gehouden met deze contra-indicatie. Onduidelijk blijft waarom de GZA in eerste instantie bezwaar had tegen de plaatsing en later alsnog akkoord heeft gegeven. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft eiser in beroep een uitdraai van zijn patiëntendossier overgelegd. Ook blijft volgens eiser onduidelijk in hoeverre de plaatsing in de HTL een positieve bijdrage heeft aan het gedrag van eiser, nu de HTL primair gericht is op streng toezicht en begrenzing. Eiser kan zich niet ontwikkelen als hij daar geen gepaste ondersteuning voor krijgt. Tot slot behoort eiser niet tot de doelgroep aan wie de vrijheid kan worden ontnomen.
2.1.
Verweerders hebben zich -samengevat- primair op het standpunt gesteld dat enkel het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ter toetsing voorligt. De beroepsgronden die eiser heeft ingediend, zijn gericht tegen het plaatsingsbesluit en niet tegen het bestreden besluit. Het beroepschrift kan niet leiden tot vernietiging van bestreden besluit 2 en dient ongegrond te worden verklaard. Mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, dan hebben verweerders subsidiair aangevoerd dat de beroepsgronden ook inhoudelijk niet slagen. De medische situatie van eiser staat niet aan zijn verblijf in de HTL in de weg.
De manier waarop het verblijf in de HTL tot nu toe is verlopen, onderstreept dit. Eiser heeft in de HTL tot nu toe geen incidenten veroorzaakt. Verweerders hebben vanwege eisers psychische problematiek contact opgenomen met GZA en vernomen dat er eerst bezwaren waren tegen plaatsing van eiser in de HTL. Na overleg met GZA Balk, GZA Hoogeveen, de GGZ en het Coa, was de GZA alsnog akkoord met de plaatsing. De aan eiser geleverde ambulante zorg kon in de HTL worden voortgezet, nu in de HTL dezelfde adequate medische faciliteiten beschikbaar zijn als in een regulier AZC. Eiser is van deze voorzieningen bij de instroom in de HTL op de hoogte gebracht en het leveren van de zorg is ook daadwerkelijk aangevangen. Zo heeft eiser op 11 mei 2020 een afspraak gehad met Veldzicht, is tweemaal medicatie geleverd en heeft hij contact gehad met een arts. Dat de maatregel oppervlak zou zijn, bestrijden verweerders. Volgens verweerders heeft eiser medebewoners en medewerkers van AZC Hoogeveen en AZC Balk bij herhaling bedreigd en fysieke schade toegebracht. Het gaat om evident overlastgevend en onaanvaardbaar gedrag van grote impact. Naar aanleiding van eerder opgelegde, minder vergaande, maatregelen heeft eiser zijn gedrag niet aangepast. De exacte aanleiding voor eisers gedrag is irrelevant.
2.2.
De standpunten van partijen zullen hierna, voor zover van belang, nader uiteengezet worden.
Procesbelang
3. De rechtbank overweegt omtrent het procesbelang als volgt. De beroepsgronden die eiser onder zaaknummer NL20.9860 heeft ingediend, worden geacht ook te zijn gericht tegen het plaatsingsbesluit, geregistreerd onder zaaknummer AWB 20/4075. De rechtbank zal de beroepen van eiser dan ook inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
4. De rechtbank stelt vast dat op 27 april 2020 een incident heeft plaatsgevonden dat heeft geleid tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank is van oordeel dat van het incident zoals opgenomen in de verslaglegging van het COa moet worden uitgegaan, nu onvoldoende is gebleken dat de inhoud daarvan onjuist zou zijn. De rechtbank stelt voorts vast dat uit het COa-dossier volgt dat eiser eerder incidenten heeft veroorzaakt waarbij verbale en fysieke agressie is gebruikt, namelijk op 17 februari 2020, 2 maart 2020, 2 april 2020 en 26 april 2020. Verweerder 1 heeft voor deze incidenten maatregelen opgelegd. Deze eerder aan eiser opgelegde maatregelen hebben geen positieve gedragsverandering teweeg gebracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden heeft overwogen dat een HTL-maatregel ook is bedoeld voor het beschermen van de veiligheid en het welzijn van de medebewoners en het personeel van de opvanglocatie. Dat geldt ook voor de conclusie dat het effectueren van opvang in eisers geval (thans) enkel mogelijk was door hem te plaatsen in de HTL, gelet op het door hem veroorzaakte incident in de reguliere opvangvoorziening. Gelet op het voorgaande is het plaatsingsbesluit naar het oordeel van de rechtbank proportioneel en op goede gronden opgelegd.
5. Uit vaste rechtspraak volgt dat plaatsing in de HTL in zijn algemeenheid niet onrechtmatig wordt geacht, maar plaatsing in de HTL in het concrete geval wel onrechtmatig kan zijn (vgl. de uitspraken van deze rechtbank van 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079 en 10 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252). Daarvan is in dit geval geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zorgvuldig gehandeld door vóór de plaatsing in de HTL overleg te voeren met de GZA. De GZA heeft, na overleg met de betrokken partijen, alsnog aangegeven dat plaatsing akkoord is, omdat eisers ambulante zorg in de HTL kon worden voortgezet. De medische zorgfaciliteiten binnen de HTL zijn gelijk aan de zorgfaciliteiten binnen een reguliere opvangvoorziening en eiser heeft van die faciliteiten ook al gebruik gemaakt. Eiser heeft geen voldoende (medische) onderbouwing gegeven waarom de gestelde problematiek niet binnen de HTL kan worden behandeld en hij zou zijn aangewezen op een regulier zorgtraject. Van een contra-indicatie voor een plaatsing in de HTL is dan ook geen sprake.
6. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel ook voldoende heeft gemotiveerd. Eiser is voorafgaand aan de oplegging van de maatregel gehoord en heeft zijn persoonlijke, individuele omstandigheden of andere beletselen naar voren kunnen brengen. Verweerder heeft voldoende toegelicht waarom het belang van de openbare orde plaatsing van eiser in de HTL vordert en zijn bewegingsvrijheid moet worden beperkt. Verweerder heeft daarnaast verwezen naar de motivering in het plaatsingsbesluit. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft overwogen dat het effectueren van opvang in eisers geval (thans) enkel mogelijk is door hem te plaatsen in de HTL.
Conclusie
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.B. Bartels-van Goor, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de plaatsing van eiser in de HTL te Hoogeveen (bestreden besluit 1), kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel (bestreden besluit 2), staat geen rechtsmiddel open.