Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2023 in de zaken tussen
[naam], eiser,
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1.
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,
Procesverloop
te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
9 april 2020 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Verweerder 1 stelt zich op het standpunt dat eiser zich op 6 april 2020 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan. Eiser heeft verbaal en fysiek agressief gedrag vertoond richting de COa-medewerkers en zijn medebewoners door meerdere keren tegen de kast aan te trappen, medicatie uit handen van een COa-medewerker te slaan en alle pannen en potten van het keukenaanrecht te gooien. Vervolgens is de politie ingeschakeld die op het terrein aanwezig was. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
-samengevat- het volgende aan. Eiser stelt allereerst dat de plaatsing in de HTL onrechtmatig is vanwege zijn psychische problematiek. Zo behoort eiser niet tot de doelgroep om in een HTL te worden geplaatst. Eiser komt juist in aanmerking voor een regulier zorgtraject en dat traject levert een contra-indicatie op voor plaatsing gelet op het Maatregelenbeleid van het COa. Verweerder heeft in het bestreden besluit evenmin gemotiveerd hoe een plaatsing in de HTL kan bijdragen aan een positieve gedragsverandering. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:4968). Bovendien is bij plaatsing van eiser in de HTL sprake van onrechtmatige vrijheidsontneming. Zo is sprake van ‘physical barriers’: eiser mag het terrein niet af, mag (in code rood) geen bezoek ontvangen en vrijwillig vertrek uit de HTL brengt niet automatisch mee dat de vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgeheven. In dit verband verwijst eiser naar het arrest Ilias en Ahmed versus Hungary (EHRM 14 maart 2017, 47287/15).
10 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:6252). Hoewel een verblijf in de HTL een vergaande restrictie vormt op de bewegingsvrijheid van eiser, leidt dit niet tot de conclusie dat de plaatsing in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat eiser niet tot plaatsing in de HTL is gedwongen. Het is verweerder toegestaan bij ongeoorloofd gedrag maatregelen te treffen die kunnen inhouden dat een vreemdeling in een andere opvanglocatie, zoals de HTL, wordt ondergebracht. De vreemdeling heeft zich uiteindelijk zelf in die positie gebracht. Daarbij bestaat er, indien op een later moment de vreemdeling bezwaren heeft bij de plaatsing in de HTL, bovendien de mogelijkheid om de HTL alsnog te verlaten. De eventuele negatieve consequenties van de keuze om niet in de HTL te verblijven, vloeien voort uit het eigen, onaanvaardbare gedrag van de vreemdeling.
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 10 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:6252) en ziet in dit geval geen reden hierover anders te oordelen. Bij het verlaten van de HTL wordt/is de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven, zodat een strafrechtelijke vervolging op grond van de overtreding van de vrijheidsbeperkende maatregel niet aan de orde zal zijn.
Beslissing
mr. L.B. Bartels-van Goor, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.