ECLI:NL:RBDHA:2023:4590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
AWB 20-2989 en NL20.8654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen HTL-maatregel en artikel 56 VW 2000

Op 3 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij een eiser, van Iraakse nationaliteit, in beroep ging tegen twee besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het eerste besluit betrof de plaatsing van de eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, terwijl het tweede besluit een vrijheidsbeperkende maatregel inhield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich op 6 april 2020 schuldig heeft gemaakt aan agressief gedrag, wat heeft geleid tot de plaatsing in de HTL. De rechtbank oordeelde dat de plaatsing in de HTL rechtmatig was en dat er geen sprake was van onrechtmatige vrijheidsontneming. De rechtbank heeft de beroepen van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij benadrukte dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor zijn situatie en dat de maatregelen van verweerders gerechtvaardigd waren om de veiligheid van medebewoners en personeel te waarborgen. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen medische onderbouwing had gegeven voor zijn stelling dat zijn psychische problematiek een plaatsing in de HTL in de weg stond. De uitspraak werd gedaan door mr. F. Sijens, met griffier mr. L.B. Bartels-van Goor aanwezig. Tegen de uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/2989 en NL20.8654

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2023 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Szirmai),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1.

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

hierna tezamen: verweerders,
(gemachtigde: mr. J.V. de Kort).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van diezelfde datum op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (hierna: HTL)
te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij afzonderlijk besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is geregistreerd onder zaaknummer AWB 20/2989. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is geregistreerd onder zaaknummer NL20.8654.
Namens eiser zijn op 16 april 2020 gronden van beroep ingediend.
De gemachtigde van verweerders heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toestemming van partijen uitspraak zonder het houden van een zitting en heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van
9 april 2020 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Verweerder 1 stelt zich op het standpunt dat eiser zich op 6 april 2020 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan. Eiser heeft verbaal en fysiek agressief gedrag vertoond richting de COa-medewerkers en zijn medebewoners door meerdere keren tegen de kast aan te trappen, medicatie uit handen van een COa-medewerker te slaan en alle pannen en potten van het keukenaanrecht te gooien. Vervolgens is de politie ingeschakeld die op het terrein aanwezig was. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
1.2.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 aan eiser een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 9 april 2020 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 ziet in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen gronden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
1.3.
Op 17 april 2020 heeft eiser de HTL vrijwillig verlaten en is met onbekende bestemming vertrokken.
Standpunten van partijen
2. Eiser kan zich met de bestreden besluiten niet verenigen en voert in beroep
-samengevat- het volgende aan. Eiser stelt allereerst dat de plaatsing in de HTL onrechtmatig is vanwege zijn psychische problematiek. Zo behoort eiser niet tot de doelgroep om in een HTL te worden geplaatst. Eiser komt juist in aanmerking voor een regulier zorgtraject en dat traject levert een contra-indicatie op voor plaatsing gelet op het Maatregelenbeleid van het COa. Verweerder heeft in het bestreden besluit evenmin gemotiveerd hoe een plaatsing in de HTL kan bijdragen aan een positieve gedragsverandering. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:4968). Bovendien is bij plaatsing van eiser in de HTL sprake van onrechtmatige vrijheidsontneming. Zo is sprake van ‘physical barriers’: eiser mag het terrein niet af, mag (in code rood) geen bezoek ontvangen en vrijwillig vertrek uit de HTL brengt niet automatisch mee dat de vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgeheven. In dit verband verwijst eiser naar het arrest Ilias en Ahmed versus Hungary (EHRM 14 maart 2017, 47287/15).
2.1.
Verweerders hebben zich -samengevat- op het standpunt gesteld dat de bestreden besluiten op goede gronden zijn opgelegd. Daartoe stellen verweerders dat het verblijf in de HTL rechtmatig is en geen sprake is van vrijheidsontneming. Verweerders hebben van het GZA akkoord gekregen voor de plaatsing binnen de HTL van eiser. Verder zijn binnen de HTL adequate medische faciliteiten beschikbaar, dezelfde als in een regulier asielzoekerscentrum. Verweerder heeft aangegeven dat eiser twee keer heeft gebeld met de GZA praktijklijn en dat hij de gelegenheid heeft om vanuit de HTL te bellen met zijn eigen psycholoog. Dat zijn medische problematiek een verblijf in de HTL in de weg staat, heeft eiser niet met stukken onderbouwd.
2.2.
De standpunten van partijen zullen hierna, voor zover van belang, nader uiteengezet worden.
Inhoudelijke beoordeling
3. De rechtbank stelt vast dat eiser het incident dat op 6 april 2020 heeft plaatsgevonden en heeft geleid tot plaatsing in de HTL in beroep als zodanig niet heeft bestreden. De rechtbank is van oordeel dat van het incident zoals opgenomen in de verslaglegging van het COa moet worden uitgegaan. De rechtbank stelt voorts vast dat uit het COa-dossier volgt dat eiser eerder incidenten heeft veroorzaakt waarbij fysieke agressie is gebruikt, namelijk op 30 en 31 januari 2020, 1, 2, 3 en 5 februari 2020 en 4 april 2020. Verweerder heeft voor deze incidenten maatregelen opgelegd. Deze eerder aan eiser opgelegde maatregelen hebben echter geen positieve gedragsverandering bij eiser teweeg gebracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden heeft overwogen dat een HTL-maatregel ook is bedoeld voor het beschermen van de veiligheid en het welzijn van de medebewoners en het personeel van de opvanglocatie. Dat geldt ook voor de conclusie dat het effectueren van opvang in eisers geval (thans) enkel mogelijk was door hem te plaatsen in de HTL, gelet op het door hem veroorzaakte incident in de reguliere opvangvoorziening. Gelet op het voorgaande is het plaatsingsbesluit naar het oordeel van de rechtbank proportioneel en op goede gronden opgelegd.
4. Het meest verstrekkende standpunt van eiser in de beroepen is dat er bij de plaatsing van eiser in de HTL sprake is van vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 van het Europees verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM). De rechtbank is van oordeel dat de plaatsing in de HTL van eiser niet kan worden gekwalificeerd als een onrechtmatige vrijheidsontneming en verwijst daartoe naar haar uitspraken van 3 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:1079) en
10 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:6252). Hoewel een verblijf in de HTL een vergaande restrictie vormt op de bewegingsvrijheid van eiser, leidt dit niet tot de conclusie dat de plaatsing in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat eiser niet tot plaatsing in de HTL is gedwongen. Het is verweerder toegestaan bij ongeoorloofd gedrag maatregelen te treffen die kunnen inhouden dat een vreemdeling in een andere opvanglocatie, zoals de HTL, wordt ondergebracht. De vreemdeling heeft zich uiteindelijk zelf in die positie gebracht. Daarbij bestaat er, indien op een later moment de vreemdeling bezwaren heeft bij de plaatsing in de HTL, bovendien de mogelijkheid om de HTL alsnog te verlaten. De eventuele negatieve consequenties van de keuze om niet in de HTL te verblijven, vloeien voort uit het eigen, onaanvaardbare gedrag van de vreemdeling.
5. Hoewel plaatsing in de HTL in zijn algemeenheid dus niet onrechtmatig wordt geacht, kan plaatsing in de HTL in het concrete geval wel onrechtmatig zijn. Daarvan is in dit geval geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser gebruikmaken van de medische zorgfaciliteiten binnen de HTL, die gelijk zijn aan de zorgfaciliteiten binnen een reguliere opvangvoorziening. Eiser heeft geen (medische) onderbouwing gegeven waarom de gestelde psychische problematiek niet binnen de HTL kan worden behandeld en hij zou zijn aangewezen op een regulier zorgtraject. Van een contra-indicatie voor een plaatsing in de HTL is dan ook geen sprake. Verweerder mocht verwachten dat plaatsing van eiser in een HTL bijdraagt aan het doel, namelijk het veranderen van eiser gedrag.
6. Ook de stelling van eiser dat er geen garantie bestaat dat de vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgeheven bij het vrijwillig verlaten van de HTL wordt niet gevolgd.
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 10 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:6252) en ziet in dit geval geen reden hierover anders te oordelen. Bij het verlaten van de HTL wordt/is de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven, zodat een strafrechtelijke vervolging op grond van de overtreding van de vrijheidsbeperkende maatregel niet aan de orde zal zijn.
Conclusie
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.B. Bartels-van Goor, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de plaatsing van eiser in de HTL te Hoogeveen (bestreden besluit 1), kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel (bestreden besluit 2), staat geen rechtsmiddel open.