ECLI:NL:RBDHA:2023:4591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
NL20.08362 en AWB 20-3304
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen HTL-maatregel en artikel 56 VW 2000

Op 3 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij een eiser, geboren op [geboortedatum] en van Irakese nationaliteit, in beroep ging tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was eerder op 1 april 2020 betrokken bij een incident op het terrein van het asielzoekerscentrum in Luttelgeest, waar hij verbale doodsbedreigingen had geuit. Dit leidde tot de beslissing van verweerder 1 om eiser te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, en verweerder 2 legde een vrijheidsbeperkende maatregel op op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000.

Eiser stelde dat de plaatsing in de HTL onrechtmatig was vanwege zijn psychische problematiek en dat er binnen de HTL niet de benodigde zorg werd geboden. Hij voerde aan dat de maatregel een onrechtmatige vrijheidsontneming vormde, verwijzend naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Verweerders stelden echter dat de beroepen niet-ontvankelijk waren, omdat eiser niet meer in de HTL verbleef, en dat de maatregelen rechtmatig waren.

De rechtbank oordeelde dat de plaatsing in de HTL proportioneel was en niet als onrechtmatige vrijheidsontneming kon worden gekwalificeerd. De rechtbank wees erop dat eiser de mogelijkheid had om de HTL vrijwillig te verlaten zonder juridische consequenties. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan tegen de uitspraak inzake de HTL in hoger beroep gaan, maar tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/3304 en NL20.8362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2023 in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Irakese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

hierna tezamen: verweerders,
(gemachtigde: J.E.P. Pijnenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (hierna: HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij afzonderlijk besluit van 3 april 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is geregistreerd onder zaaknummer AWB 20/3304. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is geregistreerd onder zaaknummer NL20.8362.
Namens eiser zijn op 19 mei 2020 gronden van beroep ingediend.
Op 26 juli 2021 heeft de gemachtigde van verweerders een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toestemming van partijen uitspraak zonder het houden van een zitting en heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
1.1.
Op 1 april 2020 heeft er een incident plaatsgevonden op het terrein van het asielzoekerscentrum (hierna: AZC) Luttelgeest. Eiser heeft verbale doodsbedreigingen geuit op het terrein van het AZC, ook richting de COa-medewerkers beveiliging. Zo heeft eiser tegen een COa-medewerker gezegd: “Ik ga vanavond iemand vermoorden, jullie zullen het vanavond zien” en tegen een beveiliger dat hij een pakketje van hem zou maken en hem op die manier bij de receptie zou brengen. De medewerkers voelden zich bedreigd en niet meer veilig door eisers gedrag.
1.2.
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser naar aanleiding van het incident van 1 april 2020 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Verweerder 1 stelt zich op het standpunt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
1.3.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 een vrijheidsbeperkende maatregel aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 3 april 2020 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 ziet in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen gronden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
1.4.
Op 4 september 2020 heeft eiser de HTL verlaten.
Standpunten van partijen
2. Eiser kan zich met de bestreden besluiten niet verenigen en voert in beroep
-samengevat- het volgende aan. Eiser stelt de plaatsing in de HTL onrechtmatig is vanwege zijn psychische problematiek. Binnen de HTL wordt niet de specialistische zorg geboden die hij nodig heeft, waardoor hij ook geen gedragsverandering kan laten zien. Verder stelt eiser, onder verwijzing naar het arrest Guzzardi tegen Italië (EHRM 6 november 1980, 7367/76), dat plaatsing in de HTL leidt tot een onrechtmatige vrijheidsontneming. Binnen de HTL is sprake van ‘physical barriers’: eiser mag het terrein niet af, mag (in code rood) geen bezoek ontvangen en vrijwillig vertrek brengt niet automatisch mee dat de vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgeheven. Ook kan een verblijf in de HTL van onbepaalde duur zijn, omdat opnieuw een maatregel kan worden opgelegd voor drie maanden wanneer eiser de HTL vrijwillig zou verlaten. De maatregel heeft een punitief karakter. In dit verband verwijst eiser naar het arrest Ilias en Ahmed versus Hungary (EHRM 14 maart 2017, 47287/15).
2.1.
Verweerders hebben zich -kort samengevat- primair op het standpunt gesteld dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, omdat eiser bij een oordeel over deze beroepen geen procesbelang heeft. Eiser verblijft niet meer in de HTL-locatie. Mochten de beroepen wel ontvankelijk zijn, dan stellen verweerders subsidiair, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 10 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:6252), dat de plaatsing in de HTL van eiser en de daarmee samenhangende vrijheidsbeperkende maatregel rechtmatig is. Van vrijheidsontneming als bedoeld in artikel 5 van het EVRM is volgens verweerders geen sprake. Verder hebben verweerders van de Gezondheidszorg Asielzoekers (hierna: GZA) vernomen dat er geen medisch bezwaar is tegen plaatsing van eiser binnen de HTL. Het GZA heeft vervolgens akkoord gegeven voor de plaatsing. Dat eiser zijn medische problematiek een verblijf in de HTL in de weg staat, heeft hij niet met stukken onderbouwd. Bovendien zijn binnen de HTL adequate medische faciliteiten beschikbaar, dezelfde als in een reguliere opvangvoorziening.
2.2.
De standpunten van partijen zullen hierna, voor zover van belang, nader uiteengezet worden.
Procesbelang
3. De rechtbank overweegt omtrent het procesbelang als volgt. Eiser heeft, indien zijn beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond wordt verklaard, recht op schadevergoeding over de periode dat hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt. Reeds daarom heeft eiser belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel. In het verlengde daarvan bestaat ook een belang bij de beoordeling van de plaatsing in de HTL, nu de vrijheidsbeperkende maatregel in hoofdzaak gemotiveerd is onder verwijzing naar het plaatsingsbesluit. De rechtbank zal de beroepen van eiser dan ook, in dat kader, inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
4. De rechtbank stelt vast dat eiser het incident dat op 1 april 2020 heeft plaatsgevonden en heeft geleid tot plaatsing in de HTL in beroep als zodanig niet heeft bestreden. De rechtbank is van oordeel dat van het incident zoals opgenomen in de verslaglegging van het COa moet worden uitgegaan. De rechtbank stelt voorts vast dat uit het COa-dossier volgt dat eiser eerder incidenten heeft veroorzaakt waarbij verbale en fysieke agressie is gebruikt, namelijk op 18 oktober 2019, 22 november 2019, 9 december 2019 en 6 februari 2020. Verweerder heeft voor deze incidenten maatregelen opgelegd. Deze eerder aan eiser opgelegde maatregelen hebben echter geen positieve gedragsverandering bij eiser teweeg gebracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden heeft overwogen dat een HTL-maatregel ook is bedoeld voor het beschermen van de veiligheid en het welzijn van de andere bewoners en het COa-personeel van de opvanglocatie. Dat geldt ook voor de conclusie dat het effectueren van opvang in eisers geval (thans) enkel mogelijk was door hem te plaatsen in de HTL, gelet op het door hem veroorzaakte incident in de reguliere opvangvoorziening. Gelet op het voorgaande is het plaatsingsbesluit naar het oordeel van de rechtbank proportioneel en op goede gronden opgelegd.
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de plaatsing in de HTL van eiser niet kan worden gekwalificeerd als een onrechtmatige vrijheidsontneming. De rechtbank wijst daartoe allereerst op haar uitspraak van 3 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:1079). Hoewel een verblijf in de HTL een vergaande restrictie vormt op de bewegingsvrijheid van eiser, leidt dit niet tot de conclusie dat eisers plaatsing in de HTL in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat eiser de mogelijkheid had om de HTL vrijwillig te verlaten, zonder dat daar nadelige juridische consequenties aan verbonden zijn. De stelling van eiser dat er geen garantie bestaat dat de vrijheidsbeperkende maatregel in dat geval wordt opgeheven, volgt de rechtbank niet. De rechtbank verwijst in dit verband op haar uitspraak van 10 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:6252) en ziet in dit geval geen reden hierover anders te oordelen. Bij het verlaten van de HTL wordt/is de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven, zodat een strafrechtelijke vervolging op grond van de overtreding van de vrijheidsbeperkende maatregel niet aan de orde zal zijn.
6. Voor zover eiser heeft betoogd dat de maatregel een punitief karakter heeft, omdat hij opnieuw voor drie maanden in de HTL kan worden geplaatst, oordeelt de rechtbank als volgt. Plaatsing in de HTL is in de nationale wetgeving als bestuursrechtelijk gekwalificeerd en heeft onder meer als doel om op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag. De duur van de maatregel is niet afhankelijk van de ernst van het incident dat tot de maatregel heeft geleid, maar is afhankelijk van de mate waarin de vreemdeling laat zien dat hij zich naar behoren kan gedragen. Wanneer er in de toekomst een nieuwe maatregel wordt opgelegd, hangt dat samen met het feit dat eiser (nog) geen positieve gedragsverandering heeft laten zien.
7. Het betoog dat eiser binnen de HTL niet de medische zorg kan ontvangen die hij nodig is, waardoor de plaatsing op zichzelf al onrechtmatig is slaagt evenmin. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zorgvuldig gehandeld door vóór de plaatsing in de HTL overleg te voeren met de GZA. De GZA heeft aangegeven dat er geen medische bezwaren zijn tegen plaatsing binnen de HTL van eiser en vervolgens akkoord gegeven voor de plaatsing. Ook kan eiser gebruikmaken van de medische zorgfaciliteiten binnen de HTL, indien hij dat wenst. Eiser heeft geen voldoende (medische) onderbouwing gegeven waarom de gestelde problematiek niet binnen de HTL kan worden behandeld.
Conclusie
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.B. Bartels-van Goor, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de plaatsing van eiser in de HTL te Hoogeveen (bestreden besluit 1), kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel (bestreden besluit 2), staat geen rechtsmiddel open.