Op 3 april 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker van Irakese nationaliteit en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een vrijheidsbeperkende maatregel die aan de verzoeker was opgelegd. De verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen twee besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hij op 3 april 2020 was geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) en een maatregel van beperking van de vrijheid van beweging was opgelegd. Deze besluiten zijn geregistreerd onder de zaaknummers AWB 20/3304 en NL20.8362.
In het verzoekschrift van 9 juli 2020 vroeg de verzoeker de voorzieningenrechter om de vrijheidsbeperkende maatregel te schorsen in afwachting van de beslissing op de beroepen. De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, aangezien de beroepen met de eerder genoemde zaaknummers bij uitspraak van heden ongegrond zijn verklaard, was er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dan ook afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, in aanwezigheid van griffier mr. L.B. Bartels-van Goor, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.