2.2.De standpunten van partijen zullen hierna, voor zover van belang, nader uiteengezet worden.
3. De rechtbank overweegt omtrent het procesbelang als volgt. Eiser heeft, indien zijn beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond wordt verklaard, recht op schadevergoeding over de periode die hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt. Reeds daarom heeft eiser belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel. In het verlengde daarvan bestaat ook een belang bij de beoordeling van de plaatsing in de HTL, nu de vrijheidsbeperkende maatregel in hoofdzaak gemotiveerd met verwijzing naar het plaatsingsbesluit. De rechtbank zal de beroepen van eiser dan ook, in dat kader, inhoudelijk beoordelen.
Oordeel ten aanzien van het plaatsingsbesluit
4. De rechtbank stelt vast dat eiser het incident dat op 1 april 2020 heeft plaatsgevonden en heeft geleid tot plaatsing in de HTL in beroep als zodanig niet heeft bestreden. De rechtbank is van oordeel dat van het incident zoals opgenomen in de verslaglegging van het COa moet worden uitgegaan. De rechtbank stelt voorts vast dat uit het COa-dossier volgt dat eiser eerder incidenten heeft veroorzaakt waarbij verbale en fysieke agressie is gebruikt, namelijk op 18 oktober 2019, 22 november 2019, 9 december 2019, 6 februari 2020 en 1 april 2020. Verweerder heeft voor deze incidenten maatregelen opgelegd. Deze eerder aan eiser opgelegde maatregelen hebben echter geen positieve gedragsverandering bij eiser teweeg gebracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden heeft overwogen dat een HTL-maatregel ook is bedoeld voor het beschermen van de veiligheid en het welzijn van de andere bewoners en het COa-personeel van de opvanglocatie. Dat geldt ook voor de conclusie dat het effectueren van opvang in eisers geval (thans) enkel mogelijk was door hem opnieuw te plaatsen in de HTL. Gelet op het voorgaande is het plaatsingsbesluit naar het oordeel van de rechtbank proportioneel en op goede gronden opgelegd.
5. Het meest verstrekkende standpunt van eiser in de beroepen is dat er bij de plaatsing van eiser in de HTL sprake is van vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 van het Europees verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM). De rechtbank is van oordeel dat de plaatsing in de HTL van eiser niet kan worden gekwalificeerd als een onrechtmatige vrijheidsontneming en verwijst daartoe naar haar uitspraken van 3 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:1079) en10 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:6252) en neemt de daarin getroffen conclusies over. Het is verweerder toegestaan bij ongeoorloofd gedrag maatregelen te treffen die kunnen inhouden dat een vreemdeling in een andere opvanglocatie, zoals de HTL, wordt ondergebracht. De vreemdeling heeft zich uiteindelijk zelf in die positie gebracht. Daarbij bestaat er, indien op een later moment de vreemdeling bezwaren heeft bij de plaatsing in de HTL, bovendien de mogelijkheid om de HTL alsnog te verlaten. De eventuele negatieve consequenties van de keuze om niet in de HTL te verblijven, vloeien voort uit het eigen, onaanvaardbare gedrag van de vreemdeling. 6. Hoewel plaatsing in de HTL in zijn algemeenheid dus niet onrechtmatig wordt geacht, kan plaatsing in de HTL in het concrete geval wel onrechtmatig zijn. Daarvan is, gelet op eiser zijn psychische problematiek, in dit geval geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zorgvuldig gehandeld door vóór de eerste plaatsing in de HTL begin april 2020 overleg te voeren met de Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA). De GZA heeft vervolgens akkoord gegeven voor de plaatsing. Ook kan eiser gebruikmaken van de medische zorgfaciliteiten binnen de HTL, indien hij dat wenst. Eiser heeft geen voldoende (medische) onderbouwing gegeven waarom de gestelde problematiek niet binnen de HTL kan worden behandeld.
7. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn betoog dat er onvoldoende redenen zijn om het incident van 4 juni 2020 geheel voor zijn rekening en risico te laten, nu over de rol van de medebewoner niets bekend is en de kans op conflicten binnen de HTL groter is dan binnen een reguliere AZC. Uit de beschrijving van het incident door het COa volgt dat een plaatsing in de HTL rechtvaardigt. Een HTL-maatregel is bedoeld om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag en om de veiligheid en het welzijn van andere bewoners en het COa-personeel te beschermen. Eiser heeft zijn aandeel in het incident evenmin betwist.
8. Voor zover eiser heeft betoogd dat plaatsing in de HTL leidt tot een dubbele bestraffing merkt de rechtbank op dat deze maatregel niet kan worden gezien als een “criminal charge”. Plaatsing in de HTL is in de nationale wetgeving als bestuursrechtelijk gekwalificeerd en heeft onder meer als doel om op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag. De duur van de maatregel is niet afhankelijk van de ernst van het incident dat tot de maatregel heeft geleid, maar is afhankelijk van de mate waarin de vreemdeling laat zien dat hij zich naar behoren kan gedragen. Wanneer er een nieuwe HTL-maatregel wordt opgelegd, hangt dat samen met het feit dat eiser (nog) geen positieve gedragsverandering heeft laten zien. Bij waarneembare verbetering van het gedrag kan de bewoner terugkeren naar een reguliere opvanglocatie of andersoortige opvang. Wanneer daarentegen sprake is van een nieuw incident op grond waarvan de huidige voortzetting van plaatsing in de HTL wordt opgeheven en wordt opgevolgd door een nieuwe HTL-maatregel, geldt dat de maximale duur van de opvolgende vrijheidsbeperkende maatregel niet tot twaalf weken is begrensd (vgl. het Maatregelenbeleid van het COa).
9. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Oordeel ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
10. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheid dat het besluit tot plaatsing in de HTL en het besluit waarbij de vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd op 8 juni 2020, terwijl eiser zich op 5 juni 2020 diende te melden bij de HTL, maakt dat eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt. Eiser heeft immers drie dagen verbleven onder het beperkende regime dat geldt voor vreemdelingen die in de HTL verblijven, en zonder dat de daarbij behorende vrijheidsbeperkende maatregel was genomen. Dat voor eiser een ander regime –vergelijkbaar met een AZC – gold gedurende deze dag is gesteld noch gebleken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 150,00 nu hij ten onrechte gedurende drie dagen, namelijk van 5 juni 2020 tot en met 7 juni 2020, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 150,00.