ECLI:NL:RBDHA:2023:4595

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
NL20.12203 en AWB 20-4696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen HTL-maatregel en artikel 56 VW 2000

Op 3 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een beroep tegen een HTL-maatregel en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan een Irakese vreemdeling. Eiser, geboren op [geboortedatum], had beroep ingesteld tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het eerste besluit betrof de plaatsing van eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, terwijl het tweede besluit een beperking van de vrijheid van beweging inhield op basis van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder incidenten veroorzaakt die leidden tot deze maatregelen, en de rechtbank oordeelde dat de plaatsing in de HTL niet kon worden gekwalificeerd als onrechtmatige vrijheidsontneming. De rechtbank concludeerde dat de maatregelen proportioneel waren en dat eiser geen voldoende onderbouwing had gegeven voor zijn psychische problematiek die behandeling binnen de HTL zou belemmeren. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond, maar oordeelde dat eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid was beperkt gedurende drie dagen, wat leidde tot een schadevergoeding van € 150,00. De rechtbank veroordeelde ook de Staatssecretaris tot betaling van proceskosten van € 759,00 aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/4696 en NL20.12203

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2023 in de zaken tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Irakese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

hierna tezamen: verweerders,
(gemachtigde: J.E.P. Pijnenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 5 juni 2020 op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en
artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 8 juni 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd, zoals bedoeld in
artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is geregistreerd onder zaaknummer AWB 20/4696. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is geregistreerd onder zaaknummer NL20.12203.
Namens eiser zijn op 18 juni 2020 gronden van beroep ingediend.
Verweerders hebben op 26 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toestemming van partijen uitspraak zonder het houden van een zitting en heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Bij besluit van 3 april 2020 heeft verweerder 1 -voor zover hier van belang- besloten om eiser in de HTL te plaatsen vanwege een incident dat op 1 april 2020 had plaatsgevonden op het terrein van het asielzoekerscentrum Luttelgeest. Bij afzonderlijk besluit van 3 april 2020 heeft verweerder 2 -voor zover hier van belang- aan eiser een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Tegen beide besluiten heeft eiser beroep ingesteld.
Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is geregistreerd onder zaaknummer AWB 20/3304. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is geregistreerd onder zaaknummer NL20.08362. De beroepen zijn bij uitspraak van 3 april 2023 afgedaan. De beroepen zijn ongegrond verklaard.
1.2.
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van
5 juni 2020 (opnieuw) in de HTL te plaatsen. Daartoe heeft verweerder het volgende aangevoerd. Op 4 juni 2020 heeft een nieuw incident plaatsgevonden waarbij eiser tijdens een training zelfcontrole en assertiviteit op het terrein van de HTL een andere bewoner in het gezicht heeft gestompt waarna die bewoner door de knieën is gezakt. De politie en ambulance zijn ter plaatse gekomen, de bewoner is onderzocht en naar het ziekenhuis gebracht. Het incident heeft een grote impact gehad op de aanwezige medewerkers en de bewoners. Verweerder 1 meent dat eisers gedraging wat betreft aard en omvang zodanig ernstig is dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
1.3.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel aan eiser opgelegd om met ingang van 8 juni 2020 in de HTL en het aangewezen gebied te verblijven. Verweerder 2 heeft daartoe overwogen dat niet alleen de openbare orde de maatregel vordert, ook is door verweerder 1 geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Verweerder 2 heeft overigens verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan, zijn toegelicht.
1.4.
Op 4 september 2020 heeft eiser de HTL verlaten.
Standpunten van partijen
2. Eiser kan zich met de bestreden besluiten niet verenigen en voert in beroep
-samengevat- het volgende aan. Allereerst stelt eiser, onder verwijzing naar een uitspraak van 25 mei 2020 (ECLI:NL:RNDHA:2020:4558) dat sprake is van (onrechtmatige) vrijheidsontneming. Ten tweede is de plaatsing in de HTL onrechtmatig vanwege eisers psychische problematiek. Eiser kan geen gedragsverandering laten zien, omdat binnen de HTL niet de specialistische medische zorg wordt geboden die hij nodig heeft. Verder kunnen de incidenten die zijn genoemd in het bestreden besluit 1 niet ‘gerecycled’ worden voor het opleggen van een nieuwe maatregel, omdat de duur is beperkt tot drie maanden. Ook is de kans op een conflict in de HTL juist groter dan op een regulier asielzoekerscentrum vanwege de aanwezigen en hun gedragsproblemen. Het is onjuist en onredelijk om het incident van 4 juni 2020 geheel voor rekening en risico van eiser te laten, nu over de rol van de andere persoon niets bekend is. Dit zal in een strafrechtelijke procedure aan de orde moeten komen. Door eisers verblijf binnen de HTL te verlengen, wordt hij bovendien al gestraft door verweerder.
2.1.
Verweerders hebben zich -kort samengevat- primair op het standpunt gesteld dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, omdat eiser bij de uitkomst van deze beroepen geen procesbelang heeft, aangezien hij niet meer in de HTL-locatie verblijft. Mochten de beroepen wel ontvankelijk zijn, dan merkt verweerder subsidiair op dat de maatregel op juiste gronden aan eiser is opgelegd. Eiser heeft zich binnen de HTL weer agressief gedragen en dat gedrag heeft een zeer grote impact gehad op de aanwezige medebewoners en personeel. Verweerder volgt eiser niet in de stelling dat de plaatsing onrechtmatig is vanwege eisers psychische problematiek. Verweerder heeft van het GZA akkoord gekregen voor de plaatsing en binnen de HTL zijn adequate medische faciliteiten beschikbaar, indien nodig. Eiser heeft zijn stellingen ook hier niet met stukken onderbouwd. Ook meent verweerder dat de plaatsing een passende maatregel is gelet op eisers agressieve en onacceptabele gedrag. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:6252) merkt verweerder op dat het verblijf in de HTL bovendien moet worden gezien als een toegestane vrijheidsbeperking en niet als een vrijheidsontneming.
2.2.
De standpunten van partijen zullen hierna, voor zover van belang, nader uiteengezet worden.
Procesbelang
3. De rechtbank overweegt omtrent het procesbelang als volgt. Eiser heeft, indien zijn beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond wordt verklaard, recht op schadevergoeding over de periode die hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt. Reeds daarom heeft eiser belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel. In het verlengde daarvan bestaat ook een belang bij de beoordeling van de plaatsing in de HTL, nu de vrijheidsbeperkende maatregel in hoofdzaak gemotiveerd met verwijzing naar het plaatsingsbesluit. De rechtbank zal de beroepen van eiser dan ook, in dat kader, inhoudelijk beoordelen.
Oordeel ten aanzien van het plaatsingsbesluit
4. De rechtbank stelt vast dat eiser het incident dat op 1 april 2020 heeft plaatsgevonden en heeft geleid tot plaatsing in de HTL in beroep als zodanig niet heeft bestreden. De rechtbank is van oordeel dat van het incident zoals opgenomen in de verslaglegging van het COa moet worden uitgegaan. De rechtbank stelt voorts vast dat uit het COa-dossier volgt dat eiser eerder incidenten heeft veroorzaakt waarbij verbale en fysieke agressie is gebruikt, namelijk op 18 oktober 2019, 22 november 2019, 9 december 2019, 6 februari 2020 en 1 april 2020. Verweerder heeft voor deze incidenten maatregelen opgelegd. Deze eerder aan eiser opgelegde maatregelen hebben echter geen positieve gedragsverandering bij eiser teweeg gebracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden heeft overwogen dat een HTL-maatregel ook is bedoeld voor het beschermen van de veiligheid en het welzijn van de andere bewoners en het COa-personeel van de opvanglocatie. Dat geldt ook voor de conclusie dat het effectueren van opvang in eisers geval (thans) enkel mogelijk was door hem opnieuw te plaatsen in de HTL. Gelet op het voorgaande is het plaatsingsbesluit naar het oordeel van de rechtbank proportioneel en op goede gronden opgelegd.
5. Het meest verstrekkende standpunt van eiser in de beroepen is dat er bij de plaatsing van eiser in de HTL sprake is van vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 van het Europees verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM). De rechtbank is van oordeel dat de plaatsing in de HTL van eiser niet kan worden gekwalificeerd als een onrechtmatige vrijheidsontneming en verwijst daartoe naar haar uitspraken van 3 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:1079) en
10 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:6252) en neemt de daarin getroffen conclusies over. Het is verweerder toegestaan bij ongeoorloofd gedrag maatregelen te treffen die kunnen inhouden dat een vreemdeling in een andere opvanglocatie, zoals de HTL, wordt ondergebracht. De vreemdeling heeft zich uiteindelijk zelf in die positie gebracht. Daarbij bestaat er, indien op een later moment de vreemdeling bezwaren heeft bij de plaatsing in de HTL, bovendien de mogelijkheid om de HTL alsnog te verlaten. De eventuele negatieve consequenties van de keuze om niet in de HTL te verblijven, vloeien voort uit het eigen, onaanvaardbare gedrag van de vreemdeling.
6. Hoewel plaatsing in de HTL in zijn algemeenheid dus niet onrechtmatig wordt geacht, kan plaatsing in de HTL in het concrete geval wel onrechtmatig zijn. Daarvan is, gelet op eiser zijn psychische problematiek, in dit geval geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zorgvuldig gehandeld door vóór de eerste plaatsing in de HTL begin april 2020 overleg te voeren met de Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA). De GZA heeft vervolgens akkoord gegeven voor de plaatsing. Ook kan eiser gebruikmaken van de medische zorgfaciliteiten binnen de HTL, indien hij dat wenst. Eiser heeft geen voldoende (medische) onderbouwing gegeven waarom de gestelde problematiek niet binnen de HTL kan worden behandeld.
7. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn betoog dat er onvoldoende redenen zijn om het incident van 4 juni 2020 geheel voor zijn rekening en risico te laten, nu over de rol van de medebewoner niets bekend is en de kans op conflicten binnen de HTL groter is dan binnen een reguliere AZC. Uit de beschrijving van het incident door het COa volgt dat een plaatsing in de HTL rechtvaardigt. Een HTL-maatregel is bedoeld om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag en om de veiligheid en het welzijn van andere bewoners en het COa-personeel te beschermen. Eiser heeft zijn aandeel in het incident evenmin betwist.
8. Voor zover eiser heeft betoogd dat plaatsing in de HTL leidt tot een dubbele bestraffing merkt de rechtbank op dat deze maatregel niet kan worden gezien als een “criminal charge”. Plaatsing in de HTL is in de nationale wetgeving als bestuursrechtelijk gekwalificeerd en heeft onder meer als doel om op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag. De duur van de maatregel is niet afhankelijk van de ernst van het incident dat tot de maatregel heeft geleid, maar is afhankelijk van de mate waarin de vreemdeling laat zien dat hij zich naar behoren kan gedragen. Wanneer er een nieuwe HTL-maatregel wordt opgelegd, hangt dat samen met het feit dat eiser (nog) geen positieve gedragsverandering heeft laten zien. Bij waarneembare verbetering van het gedrag kan de bewoner terugkeren naar een reguliere opvanglocatie of andersoortige opvang. Wanneer daarentegen sprake is van een nieuw incident op grond waarvan de huidige voortzetting van plaatsing in de HTL wordt opgeheven en wordt opgevolgd door een nieuwe HTL-maatregel, geldt dat de maximale duur van de opvolgende vrijheidsbeperkende maatregel niet tot twaalf weken is begrensd (vgl. het Maatregelenbeleid van het COa).
9. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Oordeel ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
10. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheid dat het besluit tot plaatsing in de HTL en het besluit waarbij de vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd op 8 juni 2020, terwijl eiser zich op 5 juni 2020 diende te melden bij de HTL, maakt dat eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt. Eiser heeft immers drie dagen verbleven onder het beperkende regime dat geldt voor vreemdelingen die in de HTL verblijven, en zonder dat de daarbij behorende vrijheidsbeperkende maatregel was genomen. Dat voor eiser een ander regime –vergelijkbaar met een AZC – gold gedurende deze dag is gesteld noch gebleken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat er sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 150,00 nu hij ten onrechte gedurende drie dagen, namelijk van 5 juni 2020 tot en met 7 juni 2020, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 150,00.
10.1.
Verder oordeelt de rechtbank dat, nu bestreden besluit 2 voor wat betreft de motivering een verwijzing bevat naar het bestreden besluit 1, dit besluit rechtmatig wordt geacht en nu eiser ook overigens geen gemotiveerde beroepsgronden naar voren heeft gebracht tegen dit besluit, het beroep tegen besluit 2 niet slaagt.
10.2.
Gelet op het oordeel in rechtsoverweging 10 ziet de rechtbank aanleiding om verweerder 2 in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 759,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 150,00;
- veroordeelt verweerder 2 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.B. Bartels-van Goor, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de plaatsing van eiser in de HTL te Hoogeveen (bestreden besluit 1), kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel (bestreden besluit 2), staat geen rechtsmiddel open.