Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2023 in de zaak tussen
[naam] , eiser,
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,
Procesverloop
-samengevat- het volgende aan. Eiser stelt dat de plaatsing in de HTL en de daaropvolgende vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig zijn. De plaatsing staat niet in verhouding tot zijn gedrag. Eiser is een jongeman die typerend haantjesgedrag heeft vertoond. Dat eiser af en toe heeft geschreeuwd kan het gevolg zijn van de afhankelijkheid van wiet. Eiser heeft wiet nodig om niet aan het verleden en zijn problemen te denken. Verder valt het incident van 24 april 2020 niet onder de reikwijdte van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i van de Rva, omdat dit incident heeft plaatsgevonden in een supermarkt en niet op het terrein van het AZC. Bovendien hebben verweerders ten onrechte geen aandacht besteed aan het incident waarbij eiser juist het slachtoffer is geworden van een gewelddadige medebewoner. Er is geen deugdelijke belangenafweging uitgevoerd.
De rechtbank gaat er daarom van uit dat er sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 50,00 nu hij ten onrechte gedurende één dag, namelijk op 27 april 2020, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 50,00.
Beslissing
mr. L.B. Bartels-van Goor, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.