ECLI:NL:RBDHA:2023:4597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
AWB 20-3684 en NL 20-9957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen HTL-maatregel en artikel 56 VW 2000

Op 3 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser van Guinese nationaliteit en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een beroep tegen twee besluiten van 28 april 2020, waarbij eiser werd geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) en een vrijheidsbeperkende maatregel werd opgelegd. Eiser had zich schuldig gemaakt aan meerdere incidenten, waaronder een poging tot diefstal en verbale agressie, wat leidde tot de besluiten van verweerders. Eiser stelde dat de maatregelen onrechtmatig waren en niet in verhouding stonden tot zijn gedrag, maar de rechtbank oordeelde dat de besluiten op goede gronden waren genomen. De rechtbank concludeerde dat de HTL-maatregel gerechtvaardigd was vanwege de impact van eisers gedragingen op medebewoners en personeel van de opvanglocatie. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond, maar oordeelde dat eiser onterecht zonder rechtstitel in zijn vrijheid was beperkt op 27 april 2020, wat leidde tot een schadevergoeding van € 50,00. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel werd eveneens ongegrond verklaard, maar verweerder 2 werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/3684 en NL20.9957

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

hierna tezamen: verweerders,
(gemachtigde: mr. J.V. de Kort).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser per 27 april 2020 op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (hierna: HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij afzonderlijk besluit van 28 april 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser met ingang van 28 april 2020 de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is geregistreerd onder zaaknummer AWB 20/3684. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is geregistreerd onder zaaknummer NL20.9957.
Namens eiser zijn op 8 mei 2020 gronden van beroep ingediend.
Op 13 mei 2020 heeft de gemachtigde van verweerders een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toestemming van partijen uitspraak zonder het houden van een zitting en heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
1.1.
Op 24 april 2020 heeft er een incident plaatsgevonden in de Plus supermarkt Balk, ongeveer 400 meter van het asielzoekerscentrum (hierna: AZC) Balk. Eiser heeft geprobeerd goederen te stelen en, bij het verlaten van de supermarkt, is hij door drie medewerkers meegenomen naar de ruimte van de slijterij. Daar werd hij verbaal agressief, uitte dreigementen als ‘I will come back and fight with you’ en ook bij de arrestatie door de politie verzette hij zich hevig. Door de manier waarop eiser de eigenaar en de medewerkers heeft bedreigd, zijn zij bang dat eiser zijn dreigement gaat opvolgen.
1.2.
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser naar aanleiding van het incident van 24 april 2020 en eerder incidenten in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Verweerder 1 stelt zich op het standpunt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
1.3.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 een vrijheidsbeperkende maatregel aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 28 april 2020 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 ziet in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen gronden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
1.4.
Op 10 mei 2020 heeft eiser de HTL verlaten en is met onbekende bestemming vertrokken.
Standpunten van partijen
2. Eiser kan zich met de bestreden besluiten niet verenigen en voert in beroep
-samengevat- het volgende aan. Eiser stelt dat de plaatsing in de HTL en de daaropvolgende vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig zijn. De plaatsing staat niet in verhouding tot zijn gedrag. Eiser is een jongeman die typerend haantjesgedrag heeft vertoond. Dat eiser af en toe heeft geschreeuwd kan het gevolg zijn van de afhankelijkheid van wiet. Eiser heeft wiet nodig om niet aan het verleden en zijn problemen te denken. Verder valt het incident van 24 april 2020 niet onder de reikwijdte van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i van de Rva, omdat dit incident heeft plaatsgevonden in een supermarkt en niet op het terrein van het AZC. Bovendien hebben verweerders ten onrechte geen aandacht besteed aan het incident waarbij eiser juist het slachtoffer is geworden van een gewelddadige medebewoner. Er is geen deugdelijke belangenafweging uitgevoerd.
2.1.
Verweerders hebben zich -kort samengevat- op het standpunt gesteld dat de bestreden besluiten op goede gronden zijn genomen. Allereerst blijkt dat de incidenten in samenhang wel degelijk grond geven voor plaatsing in de HTL, omdat die incidenten een grote impact hadden op medebewoners van het AZC, COa-medewerkers en omwonenden. Het Coa heeft voor de eerdere incidenten minder vergaande maatregelen opgelegd, maar die brachten eiser niet tot aanpassing van zijn gedrag. Verder heeft eiser niet bestreden dat de incidenten, zoals beschreven in het bestreden besluit 1, hebben plaatsgevonden. Eiser probeert zijn gedrag in het AZC juist te verklaren: het gedrag is ‘typerend voor jonge Afrikaanse mannen’. Er is een patroon van overlastgevend en beangstigend gedrag. Het feit dat twee incidenten niet in het AZC hebben plaatsgevonden, onderstreept te meer dat eiser weigert zijn gedrag aan te passen en zonder ingrijpen zal voortzetten. Een eventuele belangenafweging moet in het nadeel van eiser uitvallen.
2.2.
De standpunten van partijen zullen hierna, voor zover van belang, nader uiteengezet worden.
Oordeel ten aanzien van het plaatsingsbesluit
3. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Rva kan het COa de in artikel 9, eerste lid, bedoelde verstrekkingen beperken of, in uitzonderlijke gevallen intrekken indien de asielzoeker:
h. ernstig inbreuk maakt op de verplichtingen, bedoeld in artikel 19, eerste lid;
i. een ernstige vorm van geweld pleegt jegens asielzoekers die in een opvangvoorziening verblijven, aan personen die werkzaam zijn in de voorziening of aan anderen.
3.1.
Uit paragraaf 4.3.7 van het Maatregelenbeleid COa volgt dat de HTL-locatie een aparte opvanglocatie voor asielzoekers is die binnen de opvang ernstige overlast veroorzaken. De HTL-maatregel kan worden opgelegd:
- na één incident met een zeer grote impact; of
- met eerdere incidenten met een grote of zeer grote impact.
Het uitgangspunt is dat in geval van meerdere incidenten met een grote of één incident met een zeer grote impact een HTL-maatregel boven een andere maatregel wordt overwogen.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser het incident dat op 24 april 2020 heeft plaatsgevonden en dat heeft geleid tot plaatsing in de HTL in beroep als zodanig niet heeft bestreden. De rechtbank is van oordeel dat van het incident zoals opgenomen in de verslaglegging van het COa moet worden uitgegaan. De rechtbank stelt voorts vast dat uit het COa-dossier volgt dat eiser eerder incidenten heeft veroorzaakt waarbij verbale en fysieke agressie is gebruikt, namelijk op 8 december 2019, 2 incidenten op 13 januari 2020, 9 februari 2020, 14 februari 2020, 27 maart 2020, 6 april 2020 en 19 april 2020. Verweerder 1 heeft voor deze incidenten maatregelen opgelegd. Deze eerder aan eiser opgelegde maatregelen hebben geen positieve gedragsverandering teweeg gebracht.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden heeft overwogen dat een HTL-maatregel ook is bedoeld voor het beschermen van de veiligheid en het welzijn van medebewoners, het COa-personeel van de opvanglocatie en anderen. In een periode van nog geen anderhalf jaar hebben er negen incidenten plaatsgevonden die een grote impact hebben doen ontstaan. Dat het incident van 24 april 2020 feitelijk in een supermarkt nabij het AZC heeft plaatsgevonden en eiser nimmer fysiek geweld heeft gebruikt, leidt niet tot de conclusie dat dit incident niet bij de afweging mag worden betrokken.
5. De rechtbank is niet gebleken van redenen op grond waarvan verweerder in het geval van eiser had moeten afzien van het opleggen van een HTL-maatregel. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser zijn stelling dat de plaatsing niet in verhouding staat met zijn gedrag, dat hij typerend haantjesgedrag heeft vertoond en dat de uitlatingen het gevolg kunnen zijn van wietgebruik op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd, zodat de vraag of dit eisers handelen minder laakbaar maakt buiten beschouwing kan blijven. Met verweerder 1 is de rechtbank van oordeel dat het effectueren van opvang in eisers geval na de reeks incidenten, die in onderling verband en in samenhang worden bezien, enkel mogelijk door hem te plaatsen in de HTL en dat is gehandeld conform het Maatregelenbeleid.
6. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Oordeel ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
7. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheid dat het besluit tot plaatsing in de HTL en het besluit waarbij de vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd op 28 april 2020, terwijl eiser zich blijkens het verweerschrift dat is ingediend op 27 april 2020 diende te melden bij de HTL, maakt dat eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt. Eiser heeft immers die dag verbleven onder het beperkende regime dat geldt voor vreemdelingen die in de HTL verblijven, en zonder dat de daarbij behorende vrijheidsbeperkende maatregel was genomen. Dat voor eiser een ander regime –vergelijkbaar met een AZC – gold gedurende deze dag is gesteld noch gebleken.
De rechtbank gaat er daarom van uit dat er sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 50,00 nu hij ten onrechte gedurende één dag, namelijk op 27 april 2020, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 50,00.
7.1.
Verder oordeelt de rechtbank dat, nu bestreden besluit 2 voor wat betreft de motivering een verwijzing bevat naar het bestreden besluit 1, dit besluit rechtmatig wordt geacht en nu eiser ook overigens geen gemotiveerde beroepsgronden naar voren heeft gebracht tegen dit besluit, het beroep tegen besluit 2 niet slaagt.
7.2.
Gelet op het oordeel in rechtsoverweging 6 ziet de rechtbank aanleiding om verweerder 2 in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 759,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 50,00;
- veroordeelt verweerder 2 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.B. Bartels-van Goor, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de plaatsing van eiser in de HTL te Hoogeveen (bestreden besluit 1), kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel (bestreden besluit 2), staat geen rechtsmiddel open.