Op 3 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij een verzoeker, geboren op een onbekende datum en van Guinese nationaliteit, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd. De verzoeker had eerder beroep ingesteld tegen twee besluiten van het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). Het eerste besluit, genomen op 28 april 2020, betrof de plaatsing van de verzoeker in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen. Het tweede besluit, eveneens van 28 april 2020, betrof de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld, waarbij het beroep tegen het plaatsingsbesluit geregistreerd is onder zaaknummer AWB 20/3684 en het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel onder zaaknummer NL20.9957.
In het verzoekschrift van 1 mei 2020 vroeg de verzoeker de voorzieningenrechter om de vrijheidsbeperkende maatregel te schorsen in afwachting van de beslissing op de beroepen. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, aangezien de beroepen met de zaaknummers AWB 20/3684 en NL20.9957 bij uitspraak van heden ongegrond zijn verklaard, was er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. L.B. Bartels-van Goor, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.