ECLI:NL:RBDHA:2023:4667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
NL23.8490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting naar Marokko in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 28 november 2022 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek op 27 maart 2023 gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat, indien de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond kan worden verklaard. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn, omdat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd op de aanvraag voor een laissez-passer. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is en dat eiser geen feiten heeft aangedragen die zouden wijzen op het ontbreken van zicht op uitzetting in zijn specifieke geval.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen reden is om te oordelen dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL23.8490
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 november 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 27 maart 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13860. Vervolgens zijn al eerder vervolgberoepen ingesteld. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:844, van 27 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2417 en 16 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3704. In de
laatstgenoemde uitspraak staat dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 15 maart 2023, rechtmatig is.
4. In de (summiere) beroepsgronden voert eiser daartegen aan dat er geen zicht bestaat op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn, omdat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd op de lp-aanvraag.1 In het verleden is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten niet meewerken aan lp-aanvragen.
5. De rechtbank stelt vast dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting in het geval van Marokko. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022.2 Eiser heeft in het geheel geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou moeten volgen dat in zijn geval zicht op uitzetting wel ontbreekt. Dat in het verleden de Marokkaanse autoriteiten niet zouden meewerken aan de afgifte van lp’s leidt niet tot een ander oordeel. Voorts is niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten voor eiser geen lp zullen afgeven.
6. De rechtbank ziet ten slotte ambtshalve geen reden om te oordelen dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is.3
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
1. Laissez-passer.
3 Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.