ECLI:NL:RBDHA:2023:4675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
NL23.7777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot zicht op uitzetting en voortvarend handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortzetting van de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser is op 16 december 2022 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Hij heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 21 maart 2023 gesloten zonder zitting. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank overweegt dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is, ondanks de tijd die verstreken is sinds de aanvraag van een laissez-passer (LP). De rechtbank wijst erop dat verweerder vier keer heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Eiser heeft ook aangevoerd dat er geen verzwaarde belangenafweging heeft plaatsgevonden, omdat hij meer dan zes maanden in bewaring zit, inclusief de periode in België. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder niet gehouden was om deze periode in aanmerking te nemen voor de totale duur van de bewaring. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7777

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. den Toonder),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 16 december 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort. Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 21 maart 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 30 december 2022. [1] Vervolgens is al een eerder vervolgberoep ingesteld. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 februari 2023. [2] Uit de laatstgenoemde uitspraak volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 13 februari 2023, de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is en voert hiertoe het volgende aan. Naar aanleiding van de op 16 december 2022 ingediende LP [3] -aanvraag heeft verweerder inmiddels vier keer gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Een reactie is uitgebleven. Eiser verwacht dat een presentatie niet binnen korte termijn zal worden ingepland. Daarnaast heeft eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling in Nederland tevens drie maanden in België in bewaring gezeten. Hij zit hierdoor al zes maanden in bewaring, terwijl er nog geen presentatie heeft plaatsgevonden.
5. De rechtbank stelt vast dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het geval van Marokko. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022 [4] en 16 januari 2023. [5] De sinds het indienen van de LP-aanvraag verstreken tijd leidt zonder nadere aanknopingspunten niet op voorhand tot twijfel over de vraag of de Marokkaanse autoriteiten voor eiser een LP zullen afgeven of dat er nog een presentatie zal plaatsvinden. Ook in de omstandigheid dat vier keer is gerappelleerd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat geen zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de jurisprudentie blijkt dat recentelijk door de autoriteiten van Marokko diverse laisser-passers zijn afgegeven. [6] Dat eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling in Nederland ook in België in vreemdelingenbewaring heeft gezeten, is voor het aannemen van het zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn niet van belang. De LP-aanvraag is immers pas ingediend sinds eiser in Nederland in vreemdelingenbewaring zit.
6. Eiser stelt verder dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. In dit verband wordt aangevoerd dat verweerder in het geval van eiser extra voortvarend dient te handelen, omdat het gaat om een geplande inbewaringstelling, nu hij is overgedragen in het kader van de Dublinverordening. [7] Verweerder stuurt echter alleen standaard rappel brieven naar de Marokkaanse autoriteiten, terwijl hij ook rechtstreeks contact kan opnemen met de vertegenwoordiger van het Marokkaanse consulaat. Daarnaast stelt de gemachtigde van eiser dat hij van een collega van hem heeft vernomen dat verweerder heeft verklaard dat de gemiddelde doorlooptijd voor de afgifte van een LP door de Marokkaanse autoriteiten momenteel drie maanden is. In het geval van eiser is deze gemiddelde doorlooptijd inmiddels overschreden, waardoor van verweerder kan worden verwacht dat hij extra handelingen verricht.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan het vertrek van eiser. Op 16 december 2022 heeft verweerder de LP-aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Uit de voortgangsrapportage volgt dat verweerder sindsdien viermaal – voor het laatst op 24 februari 2023 – schriftelijk heeft gerappelleerd. Daarnaast heeft verweerder op 14 december 2022, 16 januari 2023, 13 februari 2023 en 15 maart 2023 vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Daargelaten dat eiser de verwijzing naar de gemiddelde doorlooptijd niet nader heeft geconcretiseerd en onderbouwd, betreft dit slechts een gemiddelde. Daarnaast constateert de rechtbank dat nog maar net drie maanden zijn verstreken sinds de aanvang van eisers inbewaringstelling in Nederland tot het sluiten van het onderzoek in dit beroep.
8. Tot slot voert eiser aan dat ten onrechte geen kenbare, verzwaarde belangenafweging heeft plaatsgevonden, terwijl verweerder hier op grond van zijn beleid zoals weergegeven in paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) wel toe gehouden is. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet bij de beoordeling van de bewaringsmaatregel ook de onmiddellijk aan de inbewaringstelling voorafgaande periode van aansluitende vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie van de vreemdeling worden betrokken. [8] Voorafgaand aan de inbewaringstelling in Nederland zat eiser in België drie maanden in vreemdelingenbewaring. Deze periode moet worden betrokken bij de totale tijd dat eiser in bewaring zit. Dit heeft tot gevolg dat eiser meer dan zes maanden in vreemdelingenbewaring zit. Nu er geen kenbare verzwaarde belangenafweging heeft plaatsgevonden, is de voortzetting van de bewaring vanaf het moment dat eiser zes maanden aansluitend in bewaring heeft gezeten, onrechtmatig.
9. In het beleid van verweerder zoals weergegeven in paragraaf A5/6.8 van de Vc wordt uitsluitend verwezen naar inbewaringstelling op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om de door eiser gestelde periode die hij in België, op grond van een Belgische wettelijke grondslag, in vreemdelingenbewaring heeft gezeten in aanmerking te nemen voor wat betreft de totale duur van de vreemdelingenbewaring. Verweerder was dan ook niet gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Ook overigens is niet gebleken dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. [9]
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

3.Laissez-passer.
6.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, 7 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13397.
7.Verordening (EU) nr. 604/2013.
8.ABRvS 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1336, r.o. 4.1.
9.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.