Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 30 december 2022.Vervolgens is al een eerder vervolgberoep ingesteld. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 februari 2023.Uit de laatstgenoemde uitspraak volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 13 februari 2023, de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is en voert hiertoe het volgende aan. Naar aanleiding van de op 16 december 2022 ingediende LP-aanvraag heeft verweerder inmiddels vier keer gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Een reactie is uitgebleven. Eiser verwacht dat een presentatie niet binnen korte termijn zal worden ingepland. Daarnaast heeft eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling in Nederland tevens drie maanden in België in bewaring gezeten. Hij zit hierdoor al zes maanden in bewaring, terwijl er nog geen presentatie heeft plaatsgevonden.
5. De rechtbank stelt vast dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het geval van Marokko. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022en 16 januari 2023.De sinds het indienen van de LP-aanvraag verstreken tijd leidt zonder nadere aanknopingspunten niet op voorhand tot twijfel over de vraag of de Marokkaanse autoriteiten voor eiser een LP zullen afgeven of dat er nog een presentatie zal plaatsvinden. Ook in de omstandigheid dat vier keer is gerappelleerd, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat geen zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de jurisprudentie blijkt dat recentelijk door de autoriteiten van Marokko diverse laisser-passers zijn afgegeven.Dat eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling in Nederland ook in België in vreemdelingenbewaring heeft gezeten, is voor het aannemen van het zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn niet van belang. De LP-aanvraag is immers pas ingediend sinds eiser in Nederland in vreemdelingenbewaring zit.
6. Eiser stelt verder dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. In dit verband wordt aangevoerd dat verweerder in het geval van eiser extra voortvarend dient te handelen, omdat het gaat om een geplande inbewaringstelling, nu hij is overgedragen in het kader van de Dublinverordening.Verweerder stuurt echter alleen standaard rappel brieven naar de Marokkaanse autoriteiten, terwijl hij ook rechtstreeks contact kan opnemen met de vertegenwoordiger van het Marokkaanse consulaat. Daarnaast stelt de gemachtigde van eiser dat hij van een collega van hem heeft vernomen dat verweerder heeft verklaard dat de gemiddelde doorlooptijd voor de afgifte van een LP door de Marokkaanse autoriteiten momenteel drie maanden is. In het geval van eiser is deze gemiddelde doorlooptijd inmiddels overschreden, waardoor van verweerder kan worden verwacht dat hij extra handelingen verricht.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan het vertrek van eiser. Op 16 december 2022 heeft verweerder de LP-aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Uit de voortgangsrapportage volgt dat verweerder sindsdien viermaal – voor het laatst op 24 februari 2023 – schriftelijk heeft gerappelleerd. Daarnaast heeft verweerder op 14 december 2022, 16 januari 2023, 13 februari 2023 en 15 maart 2023 vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Daargelaten dat eiser de verwijzing naar de gemiddelde doorlooptijd niet nader heeft geconcretiseerd en onderbouwd, betreft dit slechts een gemiddelde. Daarnaast constateert de rechtbank dat nog maar net drie maanden zijn verstreken sinds de aanvang van eisers inbewaringstelling in Nederland tot het sluiten van het onderzoek in dit beroep.
8. Tot slot voert eiser aan dat ten onrechte geen kenbare, verzwaarde belangenafweging heeft plaatsgevonden, terwijl verweerder hier op grond van zijn beleid zoals weergegeven in paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) wel toe gehouden is. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet bij de beoordeling van de bewaringsmaatregel ook de onmiddellijk aan de inbewaringstelling voorafgaande periode van aansluitende vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie van de vreemdeling worden betrokken.Voorafgaand aan de inbewaringstelling in Nederland zat eiser in België drie maanden in vreemdelingenbewaring. Deze periode moet worden betrokken bij de totale tijd dat eiser in bewaring zit. Dit heeft tot gevolg dat eiser meer dan zes maanden in vreemdelingenbewaring zit. Nu er geen kenbare verzwaarde belangenafweging heeft plaatsgevonden, is de voortzetting van de bewaring vanaf het moment dat eiser zes maanden aansluitend in bewaring heeft gezeten, onrechtmatig.
9. In het beleid van verweerder zoals weergegeven in paragraaf A5/6.8 van de Vc wordt uitsluitend verwezen naar inbewaringstelling op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om de door eiser gestelde periode die hij in België, op grond van een Belgische wettelijke grondslag, in vreemdelingenbewaring heeft gezeten in aanmerking te nemen voor wat betreft de totale duur van de vreemdelingenbewaring. Verweerder was dan ook niet gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Ook overigens is niet gebleken dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.