ECLI:NL:RBDHA:2023:475

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
NL22.8435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op asielaanvraag en verbeurte van dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 11 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die hij op 18 juli 2021 had ingediend. De rechtbank Den Haag heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals vastgelegd in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw), is verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een besluit heeft genomen. De rechtbank oordeelt dat verweerder in gebreke is gebleven en dat het beroep van eiser gegrond is.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. De proceskosten van eiser zijn vastgesteld op € 379,50, die verweerder ook moet vergoeden. De rechtbank benadrukt dat in asielzaken de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en dat een termijn van acht weken voor het nemen van een besluit passend is.

De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, in aanwezigheid van griffier mr. J. de Winter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Eiser kan verzet aantekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8435

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 11 mei 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn
asielaanvraag.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de
Awb. [1]

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 18 juli 2021 een asielaanvraag ingediend. Op grond van
artikel 42, eerste lid, van de Vw [2] bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 18 januari 2022 een beslissing had moeten nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een
beslissing op de aanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 21 april 2022
rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De ingebrekestelling is door verweerder op 22 april 2022 ontvangen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld en in die periode heeft verweerder niet alsnog beslist. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te
nemen binnen een termijn van twee weken en te bepalen dat verweerder een dwangsom aan
eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden.
5. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het
bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten
met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn
stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
6. Zoals de Afdeling [3] heeft overwogen [4] , houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. [5] De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een nader gehoor en een termijn van acht weken hierna
voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
7. De rechtbank stelt vast dat van eiser op 17 november 2019 en 4 augustus 2021 aanmeldgehoren zijn afgenomen. Niet is gebleken dat eiser nader zal moeten worden
gehoord. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder thans binnen acht weken na de
dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit aan eiser bekendmaakt.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 [6] volgt dat artikel 1 van de
Tijdelijke wet [7] , zoals die luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend is, voor zover daarin is
bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van
toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel
voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Dit betekent dat de
bestuursrechter óók in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een
besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat de staatssecretaris
binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een
nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft de
uitspraak na te leven.
9. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor
elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met
een maximum van € 7.500.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser
gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten
bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 379,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per
punt van € 759 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van
oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro)
verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met
een maximum van € 7.500 (vijfenzeventighonderd euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50 (driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de
rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt
aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
5.Dit volgt ook uit artikel 31, tweede lid, richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn).
7.Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.