In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser. Op 12 juli 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser heeft het beroep niet ingetrokken. Eiser verzocht de rechtbank om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer heeft bij het beroep. Eiser wilde dat verweerder zou beslissen, en dat is inmiddels gebeurd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de bestuurlijke dwangsom niet van toepassing is, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, en dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is.
Wat betreft de proceskosten heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder moet worden veroordeeld in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, rekening houdend met de wegingsfactor voor de aard van de zaak. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar gemaakt op 20 januari 2023.