ECLI:NL:RBDHA:2023:4815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
AWB 22/6876
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op basis van Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische zorg in Armenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Armeense vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke was afgewezen door de Staatssecretaris. Eiseres had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar haar verzoek was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 februari 2023, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de Staatssecretaris.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had afgewezen dat eiseres niet kon aantonen dat de noodzakelijke medische zorg in Armenië niet toegankelijk was. Eiseres had geen originele documenten overgelegd om haar identiteit en nationaliteit aan te tonen, wat volgens de rechtbank essentieel was. De rechtbank volgde het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat had geconcludeerd dat de benodigde medische zorg in Armenië beschikbaar was. Eiseres had geen contra-expertise of andere bewijsstukken overgelegd die haar standpunt onderbouwden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris tot betaling van proceskosten aan eiseres. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bewijs te leveren van de onmogelijkheid om toegang te krijgen tot noodzakelijke zorg in het land van herkomst, en bevestigt de geldigheid van het BMA-advies in de besluitvorming van de Staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/6876

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres

geboren op [geboortedatum 1] ,
van Armeense nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Inleiding

Bij besluit van 20 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiseres heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
Op 1 augustus 2008 heeft eiseres met haar echtgenoot in Nederland asiel aangevraagd. Bij haar aanvraag heeft eiseres gesteld [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] en van Azeri afkomst te zijn. Zij stelt geboren te zijn in Armenië, maar niet in het bezit te zijn van de Armeense nationaliteit. Het asielverzoek is afgewezen. De afwijzing is bij uitspraak van 23 januari 2013 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) in rechte vast komen te staan.
De man van eiseres, van Armeense nationaliteit, is op 8 juni 2014 in het UMCG in Groningen overleden.
1.2.
Eiseres heeft meermaals verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Zo heeft eiseres op 21 april 2017 een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 gedaan. Bij besluit van 15 maart 2018 is de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 25 september 2019 is het bezwaar ongegrond verklaard. Het tegen dat besluit gerichte beroep is door deze rechtbank en zittingsplaats, bij uitspraak van 4 december 2020 (Awb 19/7328) ongegrond verklaard. In deze uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder de aanvraag terecht ongegrond heeft verklaard. Volgens de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de medische zorg die zij nodig heeft niet voor haar in Armenië toegankelijk is. Eiseres stelt slechts, en onderbouwd niet, zo heeft de rechtbank overwogen, dat zij ten aanzien van haar identiteit niet terecht kan bij de Armeense autoriteiten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft die uitspraak op 26 mei 2021 (201700447/1/V3) bevestigd.
1.3.
Eiseres heeft op 4 oktober 2021 onderhavige aanvraag ingediend met als doel om alsnog uitstel van vertrek te verkrijgen op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
1.4.
Op 1 maart 2022 is door het Bureau Medische Advisering (BMA) een advies uitgebracht. Uit het advies blijkt dat bij eiseres sprake is van hoge bloeddruk, migraine en hoofdpijn, buikklachten, knieklachten en somberheid bij depressieve stoornis. Eiseres staat voor haar klachten onder behandeling van haar huisarts (laagfrequentie begeleidende gesprekken) en zij gebruikt voor haar klachten verscheidene medicijnen. Volgens het BMA kan zonder medicatie de bloeddruk snel oplopen en tot complicaties leiden. Tevens kan eiseres zonder consulten en gesprekken meer lichamelijke klachten gaan ontwikkelen waardoor zij nog langer in haar rouwproces zal blijven hangen. Het BMA verwacht geen grote effecten op de gezondheidssituatie van eiseres na het staken van de gesprekken. Wel verwacht het BMA een medische noodsituatie op korte termijn bij het uitblijven van de behandeling van de bloeddruk. Volgens het BMA kan eiseres wel reizen, waarbij wordt aanbevolen dat zij een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt en om voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen. Tot slot blijkt uit het advies dat de door eiseres benodigde behandeling in Armenië aanwezig is.
1.5.
Bij brief van 22 maart 2022 is eiseres onder verwijzing naar A3/7.1.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), in de gelegenheid gesteld om haar identiteit en nationaliteit te onderbouwen middels geldige documenten. Eiseres heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
1.6.
Bij primair besluit van 20 april 2022 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar het advies van het BMA van 1 maart 2022. Volgens verweerder kan eiseres niet aannemelijk maken dat de noodzakelijke medische zorg in Armenië feitelijk niet toegankelijk voor haar is, omdat zij geen originele (geldige) documenten heeft overgelegd om haar identiteit en nationaliteit aan te tonen. Verweerder gaat er daarom vanuit dat de medische zorg voor eiseres toegankelijk is.
1.7.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Eiseres heeft betoogd dat zij etnisch Azeri is, geboren in Armenië maar niet in het bezit te zijn van de Armeense nationaliteit, en dat daarom medische behandeling voor haar niet toegankelijk is.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank van 4 december 2020 en de daarop volgende uitspraak van de Afdeling van 26 mei 2021, dat op eiseres de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de voor haar noodzakelijke zorg niet toegankelijk is en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten aanzien van haar identiteit niet terecht kan bij de Armeense autoriteiten. Verweerder stelt verder dat eiseres door de Armeense autoriteiten middels pasfoto en vingerafdrukken inmiddels geïdentificeerd is als [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] met een Armeens paspoort- en identiteitsnummer. Eiseres heeft dit niet met documenten kunnen weerleggen en ook niet onderbouwd dat zij in Armenië wegens haar etniciteit geen toegang tot medische behandeling zal krijgen. Uit het BMA-advies blijkt dat de voor haar benodigde medische zorg voor haar beschikbaar is in Armenië. De verwijzing naar het reisadvies voor Armenië kan daaraan niet afdoen.
3.1.
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld. De rechtbank gaat hieronder in op hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd.
4.1.
Eiseres heeft in de eerste plaats aangevoerd dat verweerder niet heeft voldaan aan de vergewisplicht.
4.2.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 23 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3852) een aan een besluit ten grondslag gelegd BMA-advies een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van uitoefening van diens bevoegdheden is. Daartoe dient zo een advies op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te zijn opgesteld. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag in beginsel van het advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het BMA-advies van 1 maart 2022 aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen. Eiseres heeft niets ingebracht op grond waarvan kan worden gesteld dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht zou hebben voldaan. Eiseres heeft geen contra-expertise ingediend of argumenten naar voren gebracht waaruit twijfel ontstaat over de juistheid of volledigheid van het advies. Voor het oordeel dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan is dan ook geen plaats. De beroepsgrond van eiseres slaagt daarom niet.
5.1.
Eiseres heeft verder in beroep wederom betoogd dat zij anders dan verweerder stelt niet de Armeense nationaliteit bezit en zij met haar Azeri afkomst niet zal worden toegelaten tot Armenië en zij daarom geen toegang tot de benodigde zorg heeft. Zij was niet aanwezig op de presentatie op de Armeense ambassade op 18 juni 2019, zodat het onmogelijk is dat zij zou zijn geïdentificeerd als [naam 2] . Ook is op geen enkele wijze onderbouwd dat de identificatie met een pasfoto en vingerafdrukken heeft plaatsgevonden. Daarbij komt volgens eiseres dat verweerder eerder niet heeft getwijfeld aan haar identiteit en nationaliteit. Het is volgens eiseres aan verweerder om met documenten te onderbouwen hoe het mogelijk is dat zij thans onder een andere naam bekend is bij de Armeense autoriteiten.
5.2.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2799, volgt dat verweerder bij zijn beoordeling over wat een vreemdeling heeft aangevoerd over de feitelijke toegankelijkheid van een noodzakelijke medische behandeling, uitdrukkelijke betekenis moet toekennen aan de omstandigheid dat hij de identiteit en nationaliteit van die vreemdeling in de eerdere asielprocedure geloofwaardig heeft geacht. Hij kan dan in de artikel 64-procedure niet aan die vreemdeling tegenwerpen dat hij geen originele documenten ter staving van zijn identiteit en nationaliteit heeft overgelegd, zonder dat concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan die identiteit en nationaliteit.
5.3.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat in de asielprocedure de identiteit en nationaliteit van eiseres geloofwaardig is geacht. Verweerder heeft in dit verband echter benadrukt dat uit een hit van DT&V die daarna is gekomen, is gebleken dat eiseres middels een pasfoto en vingerafdrukken is geïdentificeerd onder een andere identiteit en nationaliteit en dat, nu eiseres nog steeds haar identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond met originele documenten, verweerder uit blijft gaan van de identiteit en nationaliteit, zoals die door DT&V is vastgesteld. Voorts heeft verweerder betoogd dat ook los van het voorgaande niet is aangetoond dat de medische zorg niet toegankelijk is.
5.4.
De rechtbank is, gelet op de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling, van oordeel dat verweerder betekenis had moet toekennen aan de omstandigheid dat hij de identiteit en nationaliteit van eiseres in de eerdere asielprocedure geloofwaardig heeft geacht. Met de enkele verwijzing naar een tussentijdse hit door DT&V, waaruit zou blijken dat eiseres bij de Armeense autoriteiten bekend is onder een andere naam en aan haar een paspoort is afgegeven, heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt en onvoldoende concreet onderbouwd waarom thans van een andere identiteit en nationaliteit wordt uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat thans, zonder andere toelichting, onvoldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de identiteit en nationaliteit zoals die in de eerdere asielprocedure tot uitgangspunt is genomen. De verwijzing in een brief van 25 oktober 2019 naar informatie die door DT&V aan verweerder is medegedeeld, zonder dat inzicht is gegeven in de stukken die aan die informatie ten grondslag liggen, is daartoe onvoldoende. Ook de verwijzing van verweerder naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 december 2020 kan verweerder niet baten, nu de rechtbank geen expliciet oordeel heeft geveld over de vraag of verweerder van de door DT&V verschafte gegevens kon uitgaan. Desgevraagd kon verweerder ook ter zitting niet nader duiden, waaruit blijkt dat eiseres feitelijk met de alias waarmee zij wordt geassocieerd, is geconfronteerd. Nu verweerder op onvoldoende kenbare wijze is uitgegaan van een andere nationaliteit en identiteit, is het besluit om die reden niet inzichtelijk.
5.5.
De rechtbank ziet echter aanleiding om dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 Algemene Wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat eiseres door dit motiveringsgebrek niet is benadeeld nu dit de uitkomst van het bestreden besluit niet anders maakt.
5.6.
Verweerder stelt namelijk terecht dat eiseres niet onderbouwd dat zij de Armeense nationaliteit niet bezit en daardoor geen toegang zal hebben tot de voor haar benodigde medische zorg. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij niet bij de Armeense autoriteiten terecht kan ten aanzien van het vaststellen haar identiteit en nationaliteit en daardoor in bewijsnood verkeert. Bovendien heeft verweerder hetgeen eiseres heeft aangevoerd over de feitelijke toegankelijkheid van de noodzakelijke medische behandeling onderzocht.
5.7.
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voor haar noodzakelijke medische behandeling feitelijk niet voor haar toegankelijk is. Zij heeft niet onderbouwd dat zij de medicatie niet zou kunnen bekostigen of om andere redenen niet zou kunnen verkrijgen. De verwijzing naar het reisadvies met betrekking tot Armenië op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin staat dat de kwaliteit van de gezondheidszorg in Armenië van een lagere kwaliteit is dan die in Nederland en dat buiten de hoofdstad Jerevan en enkele andere grotere steden de medische voorzieningen beperkt zijn, maakt dat niet anders. Dit reisadvies betreft algemene informatie voor personen die Nederlanders die naar Armenië reizen en is niet zonder meer van toepassing op Armeniërs die naar Armenië reizen. Verweerder stelt terecht dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij persoonlijk te maken zal hebben met problemen in de gezondheidszorg zoals genoemd in het algemene reisadvies. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Tot slot heeft verweerder kunnen afzien van het horen van eiseres in bezwaar.
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling mag verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van horen afzien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen in bezwaar is aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiseres noch in de huidige procedure, noch in de vorige procedure heeft onderbouwd dat zij niet terecht kan bij de Armeense autoriteiten. Verweerder mag dat wel van eiseres verwachten. Een hoorzitting waarin eiseres haar standpunt over haar nationaliteit en identiteit zou toelichten kan daaraan niet afdoen, waardoor op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet tot een ander besluit zou leiden.
7.1
Het beroep is ongegrond.
7.2.
Nu de rechtbank aanleiding heeft gezien toepassing te geven aan artikel 6:22 van de Awb bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Verweerder moet € 1.674,- vergoeden omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B.A. Mensink, griffier op 6 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.