ECLI:NL:RBDHA:2023:4820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
NL23.6963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigerde asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot gezinshereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische vluchteling, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had zijn aanvraag ingediend na een reis door verschillende landen, waaronder Turkije en Oostenrijk, en had zijn gezin in een vluchtelingenkamp bij de Turkse grens achtergelaten.

Tijdens de zitting op 31 maart 2023 heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn situatie toegelicht. Hij voerde aan dat zijn gezin onder erbarmelijke omstandigheden leeft en dat er ernstige problemen zijn met gezinshereniging in Oostenrijk, vooral na de recente aardbevingen. De rechtbank heeft overwogen dat de Dublinverordening niet bedoeld is als een route voor gezinshereniging, maar dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag bij Oostenrijk ligt. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die aanleiding gaven om de aanvraag in Nederland te behandelen.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd benadrukt dat het aan de eiser is om in Oostenrijk zijn belangen te behartigen en een aanvraag voor gezinshereniging in te dienen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6963

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met de zaak NL23.6964, op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit is het hierna volgende voorafgegaan.
1.1.
Eiser heeft naar voren gebracht dat hij op 4 augustus 2022 Syrië heeft verlaten en via Turkije, Griekenland, Servië, Bulgarije en Oostenrijk naar Nederland is gereisd.
1.2.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 31 oktober 2022 in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
1.3.
Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor van 26 november 2022 naar voren gebracht dat zijn gezin verblijft in een vluchtelingenkamp bij de Turkse grens, dat zijn doel was om naar Nederland te komen, maar dat hij naast dit doel geen bezwaar heeft tegen overdracht aan Oostenrijk.
1.4.
Verweerder heeft op 30 december 2022 een verzoek om terugname gedaan. Op 15 februari 2023 is het voornemen uitgebracht de aanvraag niet in behandeling te nemen.
1.5.
Op 1 maart 2023 is een zienswijze gegeven. Daarbij is naar voren gebracht dat het vluchtelingenkamp waar de gezinsleden verblijven is getroffen door ernstige aardbevingen. Eiser heeft naar voren gebracht dat Oostenrijk gezinshereniging heeft uitgesloten. Verzocht is gevolg te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Oostenrijk vaststaat.
Daarbij is overwogen dat de Dublinverordening niet is bedoeld als route waarlangs gezinshereniging kan plaatsvinden, omdat daar andere regelingen voor openstaan. Nu Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag, is Oostenrijk tevens verantwoordelijk voor de hereniging tussen betrokkene en zijn gezin. Het is dan ook aan eiser om een aanvraag voor gezinshereniging in te dienen in Oostenrijk indien hij een verblijfsvergunning heeft ontvangen. Daarbij is er op gewezen dat eiser geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de gezinsherenigingsprocedure in Oostenrijk voor hem onmogelijk is.
2.1.
Eiser heeft in beroep aangevoerd -samengevat weergegeven- dat hij in de procedure verschillende bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht die naar zijn mening zouden moeten leiden tot de conclusie dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en zijn asielverzoek aan zich had moeten trekken. Tot die bijzondere omstandigheden behoren volgens eiser de ernstige handicap van zijn zoontje, het feit dat het gezin getroffen is door de aardbevingen in Turkije en Syrië en dat zij ook nu nog onder erbarmelijke omstandigheden in het aardbevingsgebied verblijven. Eiser heeft verder gewezen op informatie, afkomstig van het Ministerie van Buitenlandse Zaken
waaruit blijkt dat Turkse en Syrische familieleden van de eerste of tweede graad van Nederlanders worden gefaciliteerd bij de aanvraag van een Schengenvisum en dat op deze aanvragen bij voorrang wordt besloten. Gesproken wordt van een coulance-regeling. Het gaat dus om een coulance-regeling op basis van bijzondere, individuele omstandigheden van de aangeduide groepen. Eiser stelt dat niet valt in te zien waarom ten aanzien van Turkse en
Syrische familieleden van Nederlanders wel sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden en in een Dublinprocedure van een niet-Nederlander niet. Tot slot heeft eiser aangegeven in Oostenrijk moeilijkheden te verwachten omtrent gezinshereniging.
3. Niet in geschil is dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. De vraag die voorligt is of Nederland de aanvraag moet gaan behandelen, omdat eiser verwacht dan beter gefaciliteerd te worden bij het laten overkomen van familieleden.
4. Met de door eiser aangevoerde beroepsgronden doet hij een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening.
4.1.
In artikel 17 van de Dublinverordening staat dat een lidstaat kan besluiten om een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming te behandelen, ook al is hij daartoe krachtens de in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht.
4.2.
Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
4.3.
In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zich in onderhavige procedure niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding geven gebruik te maken van de bevoegdheid de asielaanvraag aan zich te trekken. Verweerder heeft in dit verband terecht overwogen dat de Dublinverordening de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek van derdelanders regelt en dat de Dublinverordening wel beoogt waarborgen te bieden om gezinsleden die asiel hebben aangevraagd zoveel mogelijk bijeen te houden, maar dat de Dublinverordening niet bedoeld is als route waarlangs gezinshereniging kan plaatsvinden (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 19 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:563). Uit de Dublinverordening kan de rechtbank niet afleiden dat dit anders ligt in de door eiser geschetste situatie. Het is aan eiser om in Oostenrijk zijn belangen over het voetlicht te brengen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.