Overwegingen
1. Eiser stelt de Tunesische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft zware grond 3c betwist en aangegeven dat hij meent dat met de toepassing van een lichter middel kan worden volstaan.
4. De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van de beroepsgronden omdat de rechtbank ambtshalve vaststelt dat de grondslag van de maatregel onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. In de maatregel is overwogen dat de maatregel is opgelegd, zoals hiervoor weergegeven, omdat “
de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser”. In de motivering van de maatregel is echter onder meer het navolgende overwogen:
Op 26-03-2023, omstreeks 11:48 uur, is betrokkene voor asiel zich komen melden op het
Politiebureau te Eindhoven. Betrokkene [xxx] werd via zijn dactyloscopische gegevens
herkend met de melding: 98- geen rechtmatig verblijf (meer). Door de Ambtenaren belast met toezicht op Vreemdelingen is betrokkene hierop staande gehouden.
Betrokkene heeft eerder een terugkeerbesluit van 0 dagen en een inreisverbod van 2jaar ontvangen per beschikking op 2-7-2020 Het inreisverbod is bekend gemaakt in de Staatscourant op 8-7-2020. Zie Staatscourant nummer 2020, 37067.
Bij de aankomst op het politiebureau aan de Mathildelaan en in het gehoor te Eindhoven gaf betrokkene aan dat hij opnieuw asiel wil aanvragen.
(…)
6. In het dossier is ook de beschikking van 2 juli 2020 gevoegd, waarbij de eerdere asielaanvraag die eiser op 22 februari 2020 heeft ingediend buiten behandeling is gesteld. Deze beschikking is de beschikking waarnaar in de maatregel is verwezen en waarbij een vertrektermijn is onthouden en een inreisverbod is uitgevaardigd. In deze beschikking is de naam, geboortedatum en nationaliteit van eiser vermeld. De naam, geboortedatum en nationaliteit die staan vermeld in de beschikking als zijnde de naam van eiser, geboortedatum en de nationaliteit van eiser zijn gelijkluidend aan de naam, geboortedatum en nationaliteit zoals die zijn vermeld in de maatregel van bewaring.
7. De rechtbank overweegt dat, gelet op deze feiten en omstandigheden, niet deugdelijk is gemotiveerd dat oplegging van de maatregel noodzakelijk is om de identiteit en nationaliteit van eiser vast te stellen. Eiser wordt immers op grond van dactyloscopische gegevens herkend en juist omdat hij wordt herkend als diegene aan wie in 2020 een terugkeerbesluit met inreisverbod is opgelegd in bewaring gesteld. Indien een derdelander zich op een politiebureau meldt om kenbaar te maken dat hij een verzoek om internationale bescherming wil indienen en niet reeds eerder is vastgesteld dat sprake is van onrechtmatig verblijf, zal deze derdelander niet snel in bewaring worden gesteld om de asielprocedure vanuit bewaring te doorlopen.
8. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de bewaringsmaatregel wél noodzakelijk was om de identiteit en nationaliteit vast te stellen omdat eiser geen documenten heeft en de vermelding van de identiteit en nationaliteit van eiser enkel is gebaseerd op de verklaringen van eiser en deze verklaringen nog niet zijn beoordeeld. De rechtbank volgt dit niet. Het kan niet zo zijn dat verweerder wel uitgaat van de identiteit en nationaliteit en dit ten grondslag legt aan de inbewaringstelling en vervolgens tracht een motiveringsgebrek te repareren door die opgegeven identiteit en nationaliteit in twijfel te trekken, dan wel te betogen dat die identiteit en nationaliteit nog niet zijn vastgesteld.
9. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1291). In deze uitspraak heeft de Afdeling onder meer het navolgende overwogen: 1. De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de bewaringsmaatregel noodzakelijk is met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling (artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000). De staatssecretaris heeft namelijk zijn verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst tijdens de eerste asielprocedure geloofwaardig geacht, ondanks de omstandigheid dat hij in eerste instantie onjuiste persoonsgegevens had opgegeven. Uit het voornemen volgt dat de staatssecretaris zich hiervoor heeft gebaseerd op de in Duitsland geregistreerde identiteitsgegevens van de vreemdeling en de uitzetting van de vreemdeling naar Marokko. (…) Daarnaast betoogt de vreemdeling terecht dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat zich in het dossier een verlopen Spaanse verblijfsvergunning bevindt. De identiteitsgegevens die hierop vermeld zijn, komen overeen met de identiteitsgegevens die de staatssecretaris in de eerste asielprocedure geloofwaardig heeft geacht. De enkele omstandigheid dat de vreemdeling niet beschikt over geldige identificerende documenten is onder deze omstandigheden onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit.
10. Weliswaar heeft eiser geen documenten en betreft de beschikking van 2 juli 2020 een buitenbehandelingstelling en geen inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag met geloofwaardigheidsbeoordeling van het standaardmatig als eerste element geduide “naam, herkomst en nationaliteit”. Echter bij de oplegging van de maatregel is verweerder wel uitgegaan van de identiteit en nationaliteit waar verweerder er ten tijde van die procedure van uit is gegaan. Verweerder dient consistent te zijn in het waarderen van de verklaringen van eiser over zijn identiteit en nationaliteit en kan dus niet in de ene procedure uitgaan van de verklaringen van eiser en eiser vervolgens in bewaringstellen omdat hier onderzoek naar zou moeten worden gedaan. In de beschikking van 2 juli 2020 is geen land aangemerkt als land waar de terugkeerverplichting betrekking op heeft. Uit de vermelding van de nationaliteit en bij gebreke van aliassen, heeft het land waarvan eiser ook stelt de nationaliteit te hebben te gelden als land van terugkeer en bestaat daarover -kennelijk- geen onduidelijkheid. In de maatregel is overigens geen melding gemaakt van aliassen, zodat ook om deze reden niet valt in te zien dat het noodzakelijk is om eiser in bewaring te stellen. In de maatregel is verder gemotiveerd dat eiser sinds zijn tiende levensjaar in Europa is, nooit identificerende documenten heeft gehad en ook nooit moeite heeft gedaan om deze te verkrijgen “middels tussenkomst van de diplomatieke vertegenwoordiging van zijn land van herkomst Tunesië”. Uit de motivering van de maatregel blijkt dat verweerder ten tijde van het opleggen niet twijfelt aan de verklaringen die door eiser zijn afgelegd over zijn identiteit en nationaliteit.
11. De rechtbank merkt in dit kader tot slot op dat ten tijde van het opleggen van de maatregel het ook niet de intentie van verweerder is geweest om eiser in bewaring te stellen enkel om de verklaringen over zijn identiteit en nationaliteit te verifiëren en uiteindelijk vast te stellen. In het dossier is daags voor de behandeling van het beroep ter zitting een stuk toegevoegd met de titel “juridische verklaring overig” en met onder meer de navolgende inhoud:
(…)
Op zondag 26 maart 2023 om 17.20 uur heb ik, verbalisant [xxx] de maatregel van bewaring opgelegd aan [eiser] ter zake artikel 59b Vreemdelingenwet 2000.
Abusievelijk heb ik in de maatregel alleen artikel 59b lid 1a Vreemdelingenwet 2000; bewaring noodzakelijk is met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling, aangevinkt en ben ik vergeten ook artikel 59b lid 1b aan te vinken; bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking. Dit laatste artikel is namelijk ook van toepassing op deze inbewaringstelling.
(…)
12. De rechtbank overweegt dat het na opleggen van de maatregel wijzigen, dan wel nader motiveren van de grondslag, de gronden waaruit het onttrekkingsrisico blijkt en de motivering hiervan en de motivering waarom niet is volstaan met de oplegging van een lichter middel niet is geoorloofd. De inbewaringstelling vindt plaats op grond van een gemotiveerde schriftelijke maatregel die is gedagtekend, ondertekend en is uitgereikt. Indien niet aan deze eisen wordt voldaan, is de oplegging en tenuitvoerlegging van deze bewaringsmaatregel reeds hierom niet rechtmatig. Hieruit volgt, naar het oordeel van de rechtbank, ook dat het nadien wijzigen en/of aanvullen en/of nader motiveren van de grondslag van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000 niet is toegestaan.
13. De motivering van de noodzaak om de maatregel op de zogenoemde “asiel-grondslag” op te leggen kan dus niet in een later stadium worden aangevuld. Dat sprake is van een onttrekkingsrisico en niet volstaan kan worden met de oplegging van een lichter middel en verweerder na oplegging van de maatregel vervolgens voortvarend handelt, doet niet af aan de vaststelling dat de maatregel ontoereikend is gemotiveerd en dus niet kan dienen als grondslag voor de inbewaringstelling. Dit betekent dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig is geweest en de rechtbank de opheffing van de maatregel zal bevelen en de invrijheidstelling van eiser zal gelasten.
14. Omdat eiser in bewaring is gesteld op grond van een onvoldoende deugdelijk gemotiveerde maatregel en de tenuitvoerlegging dus onrechtmatig is geweest maakt eiser aanspraak op schadevergoeding. Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding zoekt de vreemdelingenrechter aansluiting bij de bedragen die worden toegekend als sprake is van onrechtmatige detentie op strafrechtelijke gronden. Doorgaans worden bedragen toegekend van € 130,- bij verblijf in een politiecel en € 100,- bij verblijf in het detentiecentrum. De rechtbank ziet in de onderhavige procedure geen aanleiding om tot matiging van deze bedragen over te gaan. Eiser is op 26 maart 2023 in bewaring gesteld en op 27 maart 2023 doorgeplaatst naar het DTC. De rechtbank zal bij de berekening van de hoogte van de schadevergoeding uitgaan van 1 dag detentie in een politiecel en 11 dagen detentie in het DTC.
Eiser maakt derhalve aanspraak op 1 x € 130,- + 11 x € 100,- = € 1.230,-.
15. De rechtbank zal, omdat eiser in het gelijk wordt gesteld, een proceskostenveroordeling uitspreken waarbij de rechtbank in het totaal twee punten met elk een waarde van € 837,- zal toekennen voor het indienen van het beroep en het ter zitting verschijnen. De rechtbank hanteert hierbij de standaardmatig toegekende bedragen.
16. Beslist wordt als volgt.