ECLI:NL:RBDHA:2023:4834

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
NL23.8746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Georgische eiser met biseksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Georgische eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De eiser, geboren in Georgië, heeft zijn aanvraag gebaseerd op de vrees voor vervolging vanwege zijn biseksualiteit en zijn betrokkenheid bij de oppositie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van de eiser eerder als kennelijk ongegrond was afgewezen en dat er geen nieuwe elementen waren die de beoordeling zouden kunnen veranderen. De rechtbank heeft de eerdere uitspraken en besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in aanmerking genomen, waaronder de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over lhbti's in Georgië. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de omstandigheden in Georgië en dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer in Georgië een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8746

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Georgische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.S. Visser),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

ProcesverloopBij besluit van 16 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.8747 (de voorlopige voorziening), op 5 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
1.1.
Op 6 december 2019 heeft eiser voor de eerste maal een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hieraan heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft zijn vader vermoord en is vervolgens door zijn familie bedreigd. Ook heeft eiser bedreigingen ontvangen van de moordenaar van zijn neef en de familie van deze moordenaar, omdat eiser betrokken is geweest bij de veroordeling. Hij kan daarom niet terugkeren naar Georgië.
1.2.
Bij besluit van 24 juli 2020 heeft verweerder de hiervoor genoemde asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Tegen voornoemd besluit is namens eiser beroep ingediend dat door deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, bij uitspraak van 9 september 2020 ongegrond is verklaard (NL20.14531).
1.3.
Tegen de hiervoor genoemde uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. Daarmee stelt het besluit van 24 juli 2020 in rechte vast.
1.4.
Vervolgens heeft eiser op 18 december 2020 wederom een asielaanvraag ingediend en heeft zich beroepen op het in zijn eerste asielprocedure naar voren gebrachte asielrelaas. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag van 8 januari 2021 heeft eiser aangegeven dat hij een document bij zijn advocaat heeft liggen dat ziet op de moord die hij heeft gepleegd. Vervolgens heeft eiser bij de zienswijze van 27 januari 2021 een op 20 februari 2003 gedateerde vonnis van de arrondissementsrechtbank uit Kapsi overgelegd, waarin onder andere staat dat eiser zijn vader heeft vermoord en dat hij daarvoor is veroordeeld tot een medische dwangmaatregel.
1.5.
Bij besluit van 28 januari 2021 heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, omdat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Het daartegen ingediende beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, bij uitspraak van 25 februari 2021 gegrond verklaard (NL21.1361). Aan verweerder is opgedragen opnieuw te beslissen op de (herhaalde) asielaanvraag met inachtneming van die uitspraak.
1.6.
Vervolgens heeft op 28 juni 2021 een aanvullend gehoor plaatsgevonden en heeft verweerder bij besluit van 16 december 2021 de (opvolgende) asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Het daartegen namens eiser ingediende beroep is bij uitspraak van 21 februari 2022 door deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, ongegrond verklaard (NL21.20021). In die uitspraak is onder meer het volgende geoordeeld:
“(…)
5. Eiser heeft ter zitting voor het eerst aangevoerd dat hij biseksueel is. De rechtbank overweegt dat een voor het eerst in beroep aangevoerd asielmotief in beginsel bij de beoordeling van het beroep wordt betrokken, maar dat dit uitganspunt wordt begrensd door de goede procesorde en door de eis dat de afdoening van de zaak hierdoor niet ontoelaatbaar mag worden vertraagd. Hierbij is van belang of het asielmotief tijdig is ingediend en voldoende concreet is. De rechtbank is van oordeel dat in het licht van de omstandigheden van deze zaak, die een lange voorgeschiedenis kent en waarin eiser meerdere malen de gelegenheid heeft gekregen om bij verweerder en ten overstaan van een rechter zijn verhaal te doen, niet valt in te zien waarom eiser eerst ter zitting bij zijn opvolgende asielaanvraag dit asielmotief kenbaar maakt. De rechtbank acht dit in strijd met de goede procesorde. Het meenemen van dit asielmotief in de beoordeling zou, zeker nu eiser het asielmotief op geen enkele wijze heeft onderbouwd, bovendien leiden tot een ontoelaatbare vertraging van de procedure. Artikel 83, derde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) verzet zich hiertegen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het pas in beroep naar voren gebrachte asielmotief van eiser niet bij de beoordeling van het beroep betrekken.”
1.7.
Tegen de hiervoor genoemde uitspraak is evenmin hoger beroep ingesteld. Daarmee stelt het besluit van 16 december 2021 in rechte vast.
1.8.
Op 13 april 2022 heeft eiser onderhavige asielaanvraag ingediend. Aan deze opvolgende aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij biseksueel is en dat hij hoort bij de oppositie.
1.9.
Bij schrijven van 6 maart 2023 heeft MediFirst aangegeven dat eiser niet is verschenen op het spreekuur. Vervolgens heeft op 9 maart 2023 een gehoor opvolgende aanvraag met eiser plaatsgevonden.
1.10.
Verweerder heeft op 13 maart 2023 het voornemen uitgebracht om de aanvraag van eiser af te wijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000. Voorts heeft verweerder het voornemen geuit dat reeds eerder een terugkeerbesluit aan eiser is uitgereikt dat nog steeds van kracht is, hetgeen ook geldt omtrent de eerder opgelegde inreisverbod. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
eiser hoort bij de oppositie; en
de biseksualiteit van eiser.
1.10.1.
Verweerder heeft de hiervoor genoemde elementen 1. en 3. geloofwaardig geacht. Het tweede relevante element wordt door verweerder niet gevolgd.
2. Bij schrijven van 14 maart 2023 is namens eiser een zienswijze ingediend. Hierop heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.1.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser meent - kort gezegd - dat er onvoldoende rekening is gehouden met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspreek van de Raad van State (de Afdeling) van 5 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:985) die specifiek gaat over lhbti’s in Georgië. Verweerder heeft volgens eiser in zijn beoordeling niet voldaan aan de opdracht die de Afdeling hem heeft gegeven in die uitspraak. Verweerder heeft niet onderzocht de vraag of er misschien lichtere maatstaven hadden moeten worden aangelegd gegeven de omstandigheden in het land van herkomst, aldus eiser. Verweerder zou niet duidelijk hebben gemaakt aan welk beleid er is getoetst.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verwezen naar paragraaf C7/1.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Die paragraaf houdt onder meer in dat de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst niet geldt voor lhbti’s. Verweerder meent dan ook dat wel degelijk uitvoering is gegeven aan de opdracht die de Afdeling in de uitspraak van 5 april 2022 heeft gegeven. Het eerder gehanteerde begrip van “verhoogde aandacht” wordt volgens het bepaalde in paragraaf C2/7.2. van de Vc 2000 niet langer gehanteerd. Daarom is dit begrip dus ook ten aanzien van lhbti’s in Georgië vervallen. Verweerder is bovendien op grond van landeninformatie tot de conclusie gekomen dat de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst niet (onverkort) geldt voor lhbti’s en dat die groep van die aanwijzing moet worden uitgezonderd. In dat licht heeft verweerder het geloofwaardige geachte (deel van het) asielrelaas van eiser ook (verder) beoordeeld. Niet is aan eiser tegengeworpen dat er sprake is van een veilig land van herkomst, omdat hij wordt gevolgd in zijn verklaringen dat hij biseksueel is en lhbti’s in Georgië zijn uitgezonderd van die aanwijzing. Verweerder is evenwel van oordeel dat niet aannemelijk kan worden geacht dat hij vanwege zijn geaardheid als vluchteling dient te worden aangemerkt of bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.2.
Dat er geen uitvoering zou zijn gegeven aan de opdracht zoals door de Afdeling
geformuleerd in de uitspraak van 5 april 2022, volgt de rechtbank gelet op de toelichting ter
zitting niet. Dat aan eiser niet is tegengeworpen dat Georgië voor hem als een veilig land
van herkomst kan worden aangemerkt, blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook
genoegzaam uit de besluitvorming. De vraag is dan vervolgens of verweerders standpunt dat
eiser vanwege zijn geaardheid niet in aanmerking komt voor bescherming de rechterlijke
toets kan doorstaan. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Verweerder heeft bij
die beoordeling kunnen betrekken dat eiser naar eigen zeggen sinds 1997 biseksueel is en
ook als zodanig naar buiten is getreden in Georgië. Niet is gebleken dat eiser vanwege die
geaardheid eerder problemen heeft gehad in Georgië; uit zijn verklaringen blijkt dat hij op
normale wijze heeft kunnen deelnemen aan de samenleving. Verweerder heeft verder
onderkend dat er in zijn algemeenheid wel sprake is van geweld en discriminatie jegens de
lhbti-gemeenschap in Georgië en dat een groot deel van de bevolking nog steeds negatief
oordeelt over deze groep. Nu er volgens verweerder voorts sprake is van wetgeving die
discriminatie vanwege geaardheid verbiedt, van een toename van het aantal vervolgingen
hiervoor en de inzet van NGO’s voor rechten van deze gemeenschap, komt verweerder
uiteindelijk tot de conclusie dat eiser niet in aanmerking komt voor internationale
bescherming in Nederland vanwege zijn geaardheid. Dit kan de rechtbank alles in
ogenschouw nemend volgen. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat eiser deze
overwegingen in beroep niet heeft bestreden. Daarmee bestaan er naar het oordeel van de
rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat in het geval van eiser - en anders dan
toen hij daar eerder verbleef - aannemelijk moet worden geacht dat bij terugkeer naar
Georgië heeft te vrezen voor discriminatie in de zin van het vluchtelingenverdrag of ernstige
schade in de zin van artikel 3 van het EVRM vanwege zijn geaardheid. Het betoog slaagt
niet.
3.3.
Voor zover eiser nog naar voren heeft gebracht dat verweerder onzorgvuldig zou hebben gehandeld door geen of onvoldoende rekening te houden met zijn medische beperkingen die mogelijk hun weerslag hebben gehad op zijn verklaringen, oordeelt de rechtbank nog als volgt. De rechtbank constateert dat eiser slechts bij zienswijze is ingegaan op het verloop van de gehoren en de bemoeienis van de FMMU hiermee. In het bestreden besluit heeft verweerder hierop gereageerd. In de gronden van beroep is niet aangevoerd waarom verweerder niet met die reactie heeft kunnen volstaan; enkel is ingegaan op de vraag of er sprake is van een veilig land van herkomst voor eiser. Nu eiser voorts de overwegingen van verweerder ten aanzien van het tweede relevante element niet heeft bestreden en verweerder eiser heeft gevolgd in zijn verklaringen over zijn geaardheid en dat element geloofwaardig heeft geacht, ziet de rechtbank geen aanleiding om die opmerkingen ter zitting hierover verder te bespreken.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.