ECLI:NL:RBDHA:2023:4899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
NL23.6619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Bulgarije en pushbacks

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming had ingediend en dat Bulgarije op 13 januari 2023 het verzoek om terugname van eiser had aanvaard. Eiser voerde aan dat Bulgarije niet langer als veilig kon worden beschouwd vanwege systematische pushbacks en dat de asielprocedure daar gebrekkig was. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de overdracht aan Bulgarije in strijd was met de Europese regelgeving, en dat de verweerder terecht had aangenomen dat Bulgarije de asielaanvraag van eiser op een correcte manier zou behandelen.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Bulgarije een reëel risico liep op pushbacks naar een derde land zonder dat hij een asielprocedure had kunnen doorlopen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6619

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.W. van der Zanden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.6620, op 20 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Toma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1992 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 10 november 2022 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft Bulgarije daarom verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Bulgarije heeft dit verzoek op 13 januari 2023 aanvaard.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat in Bulgarije systematisch pushbacks plaatsvinden. Verweerder had nader onderzoek moeten doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na een overdracht aan Bulgarije. Ter onderbouwing verwijst hij naar verschillende uitspraken. [2] Eiser voert ter zitting aan dat hij eerder in Bulgarije drie keer te maken heeft gehad met pushbacks naar Turkije. Ook heeft hij verduidelijkt dat hij geen identificatiebrief maar een voedselbon van de Bulgaarse autoriteiten heeft ontvangen. Eiser stelt aannemelijk te hebben gemaakt dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Bulgarije systeemfouten bevatten. De overdracht van eiser aan Bulgarije is dan ook in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4] Voorts heeft eiser traumatische ervaringen opgedaan in Bulgarije. Eiser meent dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Tot slot heeft eiser ter zitting verzocht om zijn zaak aan te houden in afwachting van de zitting bij de Afdeling [5] op 18 april 2022.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat Bulgarije in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [6]
5. Niet in geschil is dat er in Bulgarije sprake is van pushbacks en dit wordt in zijn algemeenheid aangemerkt als een fundamentele systeemfout in de asielprocedure die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. [7] In geschil is of deze fundamentele systeemfout ook relevant is voor de overdracht van Dublinterugkeerders naar Bulgarije.
6. Eiser is er niet in geslaagd om concrete aanknopingspunten te leveren op grond
waarvan kan worden geconcludeerd dat hij als Dublinterugkeerder ook het reële risico loopt
om door middel van een pushback vanuit Bulgarije te worden doorgestuurd naar een derde
land, zonder dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft kunnen doen en een
asielprocedure heeft kunnen doorlopen. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt
namelijk geen specifieke informatie over de situatie van Dublinterugkeerders die te maken
hebben gekregen met pushbacks in Bulgarije. Het enkele gegeven dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Bulgarije bevinden maakt dat niet anders. Daargelaten dat uit het aanmeldgehoor niet volgt dat eiser eerder in Bulgarije drie keer te maken heeft gehad met pushbacks naar Turkije en dat dit ook niet is aangevuld in de correcties en aanvullingen, stelt verweerder terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ook als Dublinterugkeerder te maken zal krijgen met pushbacks. Uit het claimakkoord volgt dat sprake is van een expliciet akkoord op basis van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. In dat geval, zo blijkt uit pagina 39 van het AIDA-rapport, wordt de Dublinclaimant overgebracht naar een opvangvoorziening. Gelet op de bewijslastverdeling tussen partijen is er geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder hier nader onderzoek dient te doen. De rechtbank volgt hiermee niet de door eiser overgelegde uitspraken van enkele andere zittingsplaatsen.
7. Gelet op de voorgaande conclusie ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om de uitkomst van de procedure bij de Afdeling, af te wachten.
8. Ook de overige door eiser genoemde argumenten treffen geen doel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de brief, waarover hij tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard [8] , daadwerkelijk een voedselbon is. Verweerder is daarom terecht uitgegaan van een identificatiebrief. Dit betekent dat eiser met een dergelijke identificatiebrief in staat is zijn identiteit en rechtmatig verblijf aan te tonen en niet zal worden aangemerkt als een illegale vreemdeling. Eisers stelling dat hij in Bulgarije gedwongen werd om vingerafdrukken af te staan, betekent niet dat de autoriteiten van Bulgarije zich onrechtmatig hebben gedragen: de lidstaten zijn immers op grond van de Eurodacverordening verplicht om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren. [9] Verweerder heeft in dit verband ook terecht opgemerkt dat Bulgarije met het claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling wordt genomen. Dat betekent ook dat er geen sprake zal zijn van uitzetting naar het land van herkomst in strijd met het verbod van refoulement en dat eiser aanspraak maakt op opvangvoorzieningen. Voor zover eiser stelt te zijn mishandeld door de Bulgaarse autoriteiten en dat Bulgarije in strijd handelt met deze richtlijnen, kan en dient hij daarover te klagen bij de (hogere) Bulgaarse autoriteiten. Eiser heeft niet onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk of volstrekt zinloos is.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 2 maart 2023, ECLI:NLRBDHA:2023:2454, zittingsplaats Amsterdam van 24 januari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:223, zittingsplaats Roermond van 20 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:476 en zittingsplaats Utrecht van 17 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:644.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2022,
8.Verslag aanmeldgehoor Dublin, pagina 6.
9.Artikel 14 van de Verordening (EU) nr. 603/2013.