ECLI:NL:RBDHA:2023:4902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
NL23.5980
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Bulgarije en pushbacks

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Jemeniet, zijn asielaanvraag had ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat Bulgarije niet langer kan worden vertrouwd vanwege systematische pushbacks van asielzoekers. Tijdens de zitting op 20 maart 2023 is eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel er in Bulgarije sprake is van pushbacks, eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn situatie anders is dan die van andere Dublinterugkeerders. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te worden genomen, omdat Bulgarije in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5980

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.5981, op 20 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G.M.A. Al-Harbia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1991 en de Jemenitische nationaliteit te hebben. Op 6 november 2022 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft Bulgarije daarom verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Bulgarije heeft dit verzoek op 9 januari 2023 aanvaard.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat in Bulgarije systematisch pushbacks plaatsvinden. Hierbij verwijst eiser naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam en Utrecht [2] , waarin is geoordeeld dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de vraag of de illegale pushbacks ook Dublinterugkeerders treffen. Verweerder heeft ook in eisers geval geen nader onderzoek verricht. Voorts meent eiser dat de beantwoording door het Hof van Justitie [3] van de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, in de verwijzingsuitspraak van 15 juni 2022, moet worden afgewacht. [4] Daarnaast heeft eiser ter zitting verzocht om zijn zaak aan te houden in afwachting van de zitting bij de Afdeling [5] op 18 april 2022. Tot slot heeft verweerder onvoldoende gewicht toegekend aan de verklaringen van eiser omtrent zijn behandeling in Bulgarije. Reeds hierom zou toepassing moeten worden gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat Bulgarije in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [6]
5. Niet in geschil is dat er in Bulgarije sprake is van pushbacks en dit wordt in zijn algemeenheid aangemerkt als een fundamentele systeemfout in de asielprocedure die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. [7] In geschil is of deze fundamentele systeemfout ook relevant is voor de overdracht van Dublinterugkeerders naar Bulgarije.
6. Eiser is er niet in geslaagd om concrete aanknopingspunten te leveren op grond
waarvan kan worden geconcludeerd dat hij als Dublinterugkeerder ook het reële risico loopt
om door middel van een pushback vanuit Bulgarije te worden doorgestuurd naar een derde
land, zonder dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft kunnen doen en een
asielprocedure heeft kunnen doorlopen. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt
namelijk geen specifieke informatie over de situatie van Dublinterugkeerders die te maken
hebben gekregen met pushbacks in Bulgarije. Het enkele gegeven dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Bulgarije bevinden maakt dat niet anders. Uit het claimakkoord volgt dat sprake is van een expliciet akkoord op basis van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. In dat geval, zo blijkt uit pagina 39 van het AIDA-rapport, wordt de Dublinclaimant overgebracht naar een opvangvoorziening. Gelet op de bewijslastverdeling tussen partijen is er geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder hier nader onderzoek dient te doen. De rechtbank volgt hiermee niet de door eiser overgelegde uitspraken van enkele andere zittingsplaatsen.
7. Gelet op de voorgaande conclusie ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen, dan wel de uitkomst van de procedure bij de Afdeling, af te wachten.
8. Ook de overige door eiser genoemde argumenten treffen geen doel. Dat eiser in Bulgarije is mishandeld, in detentie heeft gezeten zonder kennelijke rechtelijke toets en geen rechtsbijstand had, heeft eiser niet onderbouwd. Verweerder heeft in dit verband ook terecht opgemerkt dat Bulgarije met het claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling wordt genomen. Dat betekent ook dat er geen sprake zal zijn van uitzetting naar het land van herkomst in strijd met het verbod van refoulement en dat eiser aanspraak maakt op opvangvoorzieningen. Voor zover eiser stelt te zijn mishandeld door de Bulgaarse politie en dat Bulgarije in strijd handelt met deze richtlijnen, kan en dient hij daarover te klagen bij de (hogere) Bulgaarse autoriteiten. Eiser heeft niet onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk of volstrekt zinloos is.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 24 januari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:223, zittingsplaats Utrecht van 23 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2458.
3.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2022,