ECLI:NL:RBDHA:2023:4907

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
NL23.4955
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Spanje onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder in Spanje illegaal de grens overschreden en de Spaanse autoriteiten hadden op verzoek van Nederland ingestemd met de overname van de zaak. Eiser voerde aan dat hij tijdens een eerdere uitzetting naar Spanje niet de mogelijkheid had gehad om een asielverzoek in te dienen en dat hij in Spanje geen adequate opvang en medische zorg zou krijgen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een overdracht aan Spanje onredelijk zouden maken. De rechtbank bevestigde dat Spanje in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de staatssecretaris niet verplicht was om individuele garanties van de Spaanse autoriteiten te vragen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4955

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.4956, op 20 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1985 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Op 16 januari 2023 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag niet in behandeling genomen. [1] Uit onderzoek uit Eurodac is gebleken dat eiser op 3 november 2021 Spanje illegaal is ingereisd. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening [2] is de lidstaat waar de vreemdeling op illegale wijze de grens heeft overschreden vanuit een derde land, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Verweerder heeft Spanje daarom op 18 januari 2023 verzocht om eiser over te nemen. Op 23 januari 2023 hebben de Spaanse autoriteiten dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert aan dat hij tijdens een eerdere uitzetting naar Spanje niet de mogelijkheid heeft gehad om een asielverzoek in te dienen. Als hij wel asiel zou aanvragen, zou hij geen opvang krijgen en alleen een postadres. Daarnaast is eiser slachtoffer geworden van diefstal en kon hij geen adequate medische behandeling krijgen voor zijn suikerziekte. Het enige wat eiser kon krijgen, was eten. Toen eiser eerder in Spanje was, had hij ook niet de mogelijkheid om een deugdelijke asielprocedure te doorlopen. Eiser meent dan ook dat ten aanzien van Spanje niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Nu blijkt dat de Spaanse autoriteiten een onverschillige houding aannemen tegenover eiser, is een overdracht strijdig met artikel 4 van het Handvest [3] en artikel 3 van het EVRM. [4] Eiser meent verder dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de vraag of de Spaanse autoriteiten bereid zijn garanties te geven voor het verlenen van opvang en adequate voorzieningen en eiser in de gelegenheid stellen het asielverzoek verder toe te lichten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat Spanje in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Spanje uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is recentelijk bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraken van 10 mei 2022 en 27 januari 2023. [5] Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [6] Eiser is hierin niet geslaagd.
5. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat Spanje met het claimakkoord heeft gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Dat betekent ook dat eiser aanspraak maakt op opvangvoorzieningen. Verweerder stelt daarnaast terecht dat eiser niet uit persoonlijke ervaringen kan putten over de kwaliteit van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Spanje, nu hij nooit een asielaanvraag heeft ingediend in Spanje. De vrees van eiser dat hij in Spanje geen toegang zal hebben tot elementaire voorzieningen, is dus niet gestoeld op zijn eigen ervaringen. Eiser heeft daarnaast geen aangifte gedaan van de diefstal, waardoor hij ook niet uit eigen ervaringen kan verklaren over de gestelde tekortkoming in de voorzieningen. Voor zover eiser stelt dat hij eerder in Spanje ook geen opvang en voorzieningen heeft gehad, heeft hij tijdens zijn vorige Dublinprocedure juist verklaard dat hij wel opvang heeft gehad van een vluchtelingenorganisatie. Voor zover eiser stelt dat hij toch problemen ondervindt bij het verkrijgen van opvang, medische zorg en andere voorzieningen, dient hij hierover te klagen bij de (hogere) Spaanse autoriteiten. Eiser heeft niet onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk of zinloos is. Verweerder heeft ten aanzien van eiser dan ook geen individuele garanties hoeven vragen aan de Spaanse autoriteiten.
6. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die leiden tot onevenredige hardheid bij overdracht aan Spanje. Ten aanzien van eisers medische problematiek heeft verweerder terecht overwogen dat de medische voorzieningen van de Europese lidstaten in beginsel vergelijkbaar zijn. Er is derhalve geen sprake van dusdanige ernstige medische problematiek dat eiser niet overgedragen kan worden aan Spanje. Daarbij komt dat verweerder volgens artikel 32 van de Dublinverordening gehouden is de Spaanse autoriteiten te informeren over eisers gezondheidstoestand en dat de overdracht eventueel kan worden opgeschort als duidelijk is dat Spanje niet aan eisers specifieke behoeften kan voldoen. Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de behandeling van eisers asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).