ECLI:NL:RBDHA:2023:4979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
NL22.19490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belangenafweging bij het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van familieleven en het horen van het kind

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2023 wordt de zaak behandeld van een Ghanese eiser die een verblijfsvergunning voor Nederland heeft aangevraagd om bij zijn zoon te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf beschikte en de staatssecretaris van mening was dat het familieleven met het kind niet was aangetoond. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen en of eiser gehoord had moeten worden. De rechtbank concludeert dat er wel degelijk sprake is van een beschermingswaardig familieleven, aangezien eiser dagelijks betrokken is bij de opvoeding van zijn zoon. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de belangen van het kind. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats: Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19490

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser]

Geboren op [geboortedatum 1] 1964, van de Ghanese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. I.M. Hagg)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. K. Kana).

Overwegingen

Inleiding
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van verweerder om aan hem een verblijfsvergunning te verlenen.
1.2.
Met het besluit van 2 september 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel familie en gezin (bij zijn zoon [naam zoon] ) afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 september 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing gebleven.
1.3.
De zaak werd met partijen besproken op 16 februari 2023. Hierbij waren aanwezig: eiser, de moeder van [naam zoon] , zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.
Totstandkoming van het besluit
2.1.
Eiser heeft een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel familie en gezin. Hij wil verblijf bij zijn zoon [naam zoon] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, met de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Eiser beschikt niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en verweerder concludeert dat eiser niet voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt. De uitzetting zou volgens verweerder geen strijd met artikel 8 EVRM opleveren, omdat volgens verweerder het familieleven met het kind niet is aangetoond. Hierbij acht verweerder van belang dat het kind bij zijn moeder woont en eiser geen relatie heeft met de moeder, eiser het kind pas op [medio 1] 2020 heeft erkend, verder geen gezag heeft en er geen omgangsregeling is. Eiser levert geen financiële bijdrage aan de opvoeding en verweerder vindt dat een echte persoonlijke band niet aannemelijk is gemaakt. Voor zover wel van familieleven moet worden uitgegaan, valt de belangenafweging uit in eisers nadeel. Verder komt eiser geen verblijfsrecht toe op grond van het Chavez-Vilchez arrest. [1] Eiser beschikt namelijk over een verblijfsrecht in Italië dan wel Duitsland zodat het kind van eiser niet gedwongen zal zijn om het grondgebied van de EU te verlaten indien aan eiser verblijf wordt geweigerd. Subsidiair is overigens niet aangetoond dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in Chavez-Vilchez.
Vrijstelling van het griffierecht
3. Eiser heeft verzocht om vrijgesteld te worden van het griffierecht, omdat hij dat niet kan betalen. Dat verzoek is voorlopig toegewezen in de brief van 10 oktober 2022. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken en stelt eiser vrij van het betalen van het griffierecht.
Inhoudelijke beoordeling van het beroep
4. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning heeft kunnen afwijzen. De rechtbank doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Eiser voert primair aan dat het vasthouden van verweerder aan het mvv-vereiste in strijd is met artikel 8 EVRM. Eiser voert hierbij aan dat hij heeft aangetoond dat sprake is van familieleven. Uit de bij de aanvraag overgelegde stukken blijkt duidelijk dat er sprake is van nauwe en persoonlijke banden en hoe eiser invulling geeft aan het familieleven. Eiser is verder van mening dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan en eiser had moeten horen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser bij de aanvraag de volgende brieven heeft overgelegd. Een brief van: de huisarts, de school en de moeder van [naam zoon] en ook een veelvoud aan foto’s. Uit de brief van de huisarts blijkt dat eiser betrokken is bij de opvoeding van [naam zoon] en met hem mee gaat naar school, logopedie, voetbal, zwemles en de huisartspost. Uit de brief van de basisschool blijkt dat eiser zijn zoon dagelijks naar school haalt en brengt. Uit de brief van de moeder van [naam zoon] blijkt dat eiser een betrokken vader is, [naam zoon] helpt met school, naar de kerk gaat met [naam zoon] en helpt met noodzakelijkheden. Tot slot verklaart zij ziek te zijn en daarom erg te steunen op de hulp van eiser bij de opvoeding van [naam zoon] .
Had eiser gehoord moeten worden?
7.1.
Voordat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling of er sprake is van beschermingswaardig familie leven beoordeelt de rechtbank eerst of eiser gehoord had moeten worden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het onderzoek voldoende was om tot een besluit te komen omdat eiser niet inhoudelijk heeft gereageerd op de brief van
[medio 2] mei 2021 waarin verweerder eiser heeft verzocht om extra informatie. Eiser heeft slechts verwezen naar de stukken bij de aanvraag. Eisers weigering om verdere inspanning te leveren, terwijl hij door de brief wist dat de aangeleverde informatie op zichzelf niet voldoende was, maakt dat het onderzoek voldoende was. In bezwaar hoefde tevens niet gehoord te worden volgens verweerder omdat eiser in bezwaar alleen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die al voldoende onderzocht waren.
7.2.
Eiser brengt hier tegenin dat de vragen in de brief van [medio 2] mei 2021 algemeen waren en al werden beantwoord in de stukken bij de aanvraag. Verder voert eiser aan dat het onderzoek nog niet voldoende was. Dat blijkt onder meer uit het feit dat verweerder naar aanleiding van het bezwaar zijn stelling heeft gewijzigd over eisers biologisch vaderschap.
7.3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] , volgt dat een bezwaar alleen ‘kennelijk’ ongegrond is als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander oordeel dan vervat in het primaire besluit. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet snel het geval indien verweerder een beslissing moet nemen op grond van artikel 8 van het EVRM en bij de aanvraag en/of in bezwaar concrete informatie is verstrekt over de invulling van het gestelde familieleven.
7.3.2.
De rechtbank is in het onderhavige geval van oordeel dat van een kennelijk ongegrond bezwaar geen sprake is en verweerder dan ook niet had mogen afzien van het horen. Weliswaar werpt verweerder eiser niet zonder reden tegen dat eiser niet voldoende heeft geantwoord op de brief van [medio 2] mei 2021 waarin, anders dan eiser stelt, niet alleen algemene vragen stonden, maar ook specifieke vragen over de situatie van eiser. Echter, dat laat onverlet dat eiser al bij zijn aanvraag behoorlijk specifieke informatie over het door hem gestelde familieleven had gegeven. Het lag dan ook op de weg van verweerder om, indien hij voornemens was de aanvraag definitief af te wijzen op grond van het door eiser niet hebben aangetoond van familieleven, daar middels een hoorzitting nader onderzoek naar te doen.
7.4.
Reeds om die reden is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. In het kader van finale geschilbeslechting zal de rechtbank waar mogelijk de beroepsgronden verder bespreken.
8 EVRM
8.1.1.
De eerste vraag die dan voorligt is of er sprake is van een beschermingswaardig familieleven. Daarvoor zijn de volgende elementen van belang.
8.1.2.
Eiser is de biologische vader van [naam zoon] en heeft [naam zoon] in 2020 erkend. [naam zoon] woont vanaf zijn geboorte bij zijn moeder. Waar eiser vóór 2020 [naam zoon] gemiddeld eens per drie maanden zag, is eiser in 2020 naar Nederland verhuisd en is hij sindsdien dagelijks betrokken bij [naam zoon] . Dit manifesteert zich niet alleen op praktisch vlak – dagelijks halen/brengen school, meegaan naar logopedie, voetbal, zwemles en de huisartsenpost – maar ook op sociaal-emotioneel vlak, zoals het samen naar de kerk gaan, praten over het leven en het helpen met huiswerk.
8.1.3.
Uit vaste jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van Mens [3] volgt dat er al sprake is van het uitoefenen van beschermingswaardig familieleven als bedoeld in artikel 8 EVRM indien tussen de biologische ouder en diens minderjarig kind enig vorm van contact is. Het contact tussen eiser en [naam zoon] gaat veel verder dan dat. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook ontegenzeglijk sprake van het uitoefenen van beschermingswaardig familieleven. In een nieuw te nemen besluit dient verweerder hier dan ook vanuit te gaan.
Overigens heeft eiser in beroep nog nadere stukken overgelegd waarin een nog verdere betrokkenheid van eiser en zijn zoon wordt beschreven. Naast de eerder genoemde activiteiten wordt aangegeven dat eiser ook elke dag ontbijt en avondeten maakt voor [naam zoon] .
8.2.
Subsidiair heeft verweerder het standpunt ingenomen dat, mocht sprake zijn van familiebanden, de belangenafweging in eisers nadeel uitvalt. In dit kader werpt verweerder aan eiser tegen dat hij familieleven is gaan uitoefenen in Nederland zonder dat hij hier mocht verblijven, hij pas korte tijd in Nederland verblijft, eiser en [naam zoon] het familieleven in Italië, Duitsland of Ghana kunnen uitoefenen, toelating en verblijf van [naam zoon] in Nederland ten allen tijde gewaarborgd is en eiser ook op afstand invulling kan geven aan het gestelde familieleven.
8.3.
De rechtbank brengt in herinnering dat ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Internationaal verdrag van de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) bij alle maatregelen die kinderen betreffen de belangen van het kind de eerste overweging vormen.
8.4.
De rechtbank stelt vast dat uit de onder 8.2 weergegeven belangenafweging niet volgt, althans niet zichtbaar, dat rekening is gehouden met de belangen van [naam zoon] . Verweerder heeft immers enkel het standpunt ingenomen dat [naam zoon] en eiser het familieleven elders kunnen uitoefenen dan wel dat het familieleven op afstand kan worden vorm gegeven.
Nergens ziet de rechtbank dat verweerder rekening heeft gehouden met de vraag wat het voor [naam zoon] betekent als hij zijn moeder, school en vrienden moet verlaten om met zijn vader naar een voor hem onbekend land te gaan. Of wat het voor de ontwikkeling van [naam zoon] betekent indien hij op afstand zijn relatie met eiser moet invullen.
8.5.
In het nieuw te nemen besluit dient verweerder de belangen van [naam zoon] dan ook zichtbaar te betrekken. En om nadere helderheid te krijgen over deze belangen, zal verweerder hier nader onderzoek naar moeten doen. Onder verwijzing naar artikel 12 IVRK [4] lijkt de aangewezen weg te zijn om [naam zoon] zelf te horen, al dan niet via- of in overleg met een instantie als de Raad voor de Kinderbescherming. [naam zoon] is immers 13 jaar en verwacht mag worden dat hij in staat is zijn mening te vormen over de voorliggende situatie.
Het beroep op Chavez-Vilchez en het tegenwerpen van een verblijfsalternatief op het grondgebied van de Europese Unie
9. De rechtbank merkt op dat het beroep op het arrest Chavez-Vilchez is afgedaan door te verwijzen naar een verblijfsalternatief in Italië en/of Duitsland. Mocht dat verblijfsalternatief er niet zijn, dan is volgens verweerder subsidiair niet gebleken van een zodanige afhankelijkheidsrelatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez.
10. Eiser heeft daartegen ingebracht dat er wel sprake is van een dusdanige afhankelijkheidsrelatie waardoor ze niet gescheiden kunnen worden. Daarnaast heeft eiser geen verblijfsrecht meer in Italië en heeft hij nooit beschikt over een verblijfsrecht in Duitsland. Volgens eiser kunnen Italië en Duitsland overigens sowieso niet als verblijfsalternatief worden tegengeworpen, gelet op het Zambrano arrest. [5] Volgens eiser kan uit dit arrest worden afgeleid dat het gebruik maken van het vrij verkeer geen alternatief is voor het verkrijgen van een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU.
11.1.
De rechtbank zal eerst de vraag bespreken of aan eiser verblijfsrecht in een andere lidstaat kan worden tegengeworpen. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat dit kan en verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2021 [6] . Eiser brengt hier tegen in dat in deze uitspraak de belangen van het kind onvoldoende worden meegewogen waardoor de scheiding van ouder en kind feitelijk, zoals ook in het bestreden besluit is gebeurd, wordt teruggebracht tot niet meer dan ‘een vervelende keuze’ voor eiser. Eiser pleit voor prejudiciële vragen.
11.2.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat, gelijk ook de Afdeling, uit de arresten
Rendon Marin [7] en
Alokpa [8] ,voldoende duidelijk volgt dat ook in een situatie als de onderhavige, een derde lidstaat als alternatief verblijf zou kunnen worden tegengeworpen. [9] Het gaat immers (steeds) om de vraag of bij het niet kunnen tegenwerpen van een derde lidstaat het grondgebied van de Europese unie vervolgens als geheel zal moeten worden verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het daarbij geen wezenlijk verschil of de derdelander in die andere lidstaat eventueel al rechtmatig verblijf heeft en/of dat de minderjarige unieburger onderdaan is van de lidstaat die hij samen met de derdelander zal moeten inruilen voor een andere lidstaat. Wat dat laatste betreft merkt de rechtbank op dat in Rendon Marin sprake was van een in Spanje wonende Spaanse minderjarige die eventueel met zijn vader, en Pools zusje, naar Polen zou moeten vertrekken.
Anders dan eiser stelt volgt uit het arrest Zambrano niet dat het unierecht zich verzet tegen het tegenwerpen van een verblijfsalternatief in een andere lidstaat indien een van een derdelander afhankelijke minderjarige unieburger daardoor zijn eigen lidstaat zou moeten verlaten [10] .
Voor het stellen van prejudiciële vragen ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.
11.3.
Bij de vraag, tot slot, of een andere lidstaat in het concrete geval ook als verblijfsalternatief kan worden tegengeworpen, is het primair aan de derdelander [11] om factoren aan te dragen op grond waarvan dat verblijf in een andere lidstaat toch niet mogelijk is, hetzij omdat het verblijfsrecht inmiddels is opgehouden te bestaan dan wel omdat het verblijfsrecht niet als een reële optie is te beschouwen. Bij dat laatste kan worden gedacht aan feiten of omstandigheden die een beletsel vormen voor het zelf kunnen voorzien in voldoende middelen van bestaan, of dat de belangen van de minderjarige unieburger zich zozeer verzetten tegen een verblijf in de andere lidstaat, dat een dergelijk besluit, gelet op de gevolgen ervan, niet als evenredigheid is te beschouwen.
12.1.
Ligt vervolgens de vraag voor of aan eiser een verblijfsalternatief in Italië kan worden tegengeworpen. De rechtbank merkt hierover op dat eisers enkele mededeling dat hij in 2016 Italië heeft verlaten, en sindsdien niet meer is teruggekeerd, onvoldoende is om aan te nemen dat zijn verblijfsrecht in Italië ook daadwerkelijk is beëindigd. Van eiser mag meer activiteit worden verwacht om nader te onderbouwen dat hij sinds 2016 niet meer in Italië heeft verbleven.
12.2.
Dit ligt anders met betrekking tot het tegenwerpen van een verblijfsalternatief in Duitsland. Eiser heeft immers nimmer gesteld, noch is zulks anderszins gebleken, dat eiser daar ooit verblijfsrecht heeft genoten. Zonder nadere onderbouwing kan verweerder dan ook niet langer stellen dat eiser verblijfsrecht heeft in Duitsland.
13. Mocht eiser, tot slot, voldoende factoren aandragen op grond waarvan Italië niet langer als verblijfsalternatief kan worden beschouwd, dan stelt de rechtbank vast dat eiser reeds bij de aanvraag allerlei bewijsstukken heeft overgelegd waaruit afhankelijkheid en betrokkenheid tussen eiser en zijn zoon blijkt. Verweerder moet in zo’n situatie dan ook nader onderzoek doen naar de vraag of die afhankelijkheid dusdanig groot is dat niet van [naam zoon] kan worden verwacht dat hij achter blijft als zijn vader Nederland zou moeten verlaten. De rechtbank wijst wat betreft het uit te voeren onderzoek nogmaals op het bepaalde in artikel 12 IVRK.
14. Voor de overige beroepsgronden ziet de rechtbank thans geen aanleiding om deze te bespreken.
15. Verweerder zal opnieuw een beslissing moeten nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
Conclusie
16. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit nemen rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank stelt – mede gelet op het nog uit te voeren onderzoek - hiervoor een termijn van acht weken.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser een vergoeding betalen voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.L. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2017:354.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918).
3.Bijvoorbeeld het arrest Onur van 17 februari 2009 van het Europese Hof van de Rechten van de Mens, ECLI:CE:ECHR:2009:0217
4.Ingevolge artikel 12, eerste lid, IVRK heeft het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht die mening te uiten in een procedure die hem of haar (in)direct aangaat. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het kind daartoe in de gelegenheid moet worden gesteld, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling. Deze verplichting geldt zowel in gerechtelijke procedures als in bestuurlijke procedures.
5.Zie de uitspraak van HvJEU C-34/09, 8 maart 2011 ‘
6.Zie de uitspraak van AbRS, 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789.
7.Zie de uitspraak van HvJEU C-165/14 13 september 2016
8.Zie de uitspraak van HvJEU C-86/12 10 oktober 2013,
9.Zie r.o. 79 uit
10.Zie in dit verband ook het arrest van het HvJEU van 5 mei 2022, ECLI:EU:C:2022:354, r.o. 45 - 47
11.Zie wat betreft de bewijslast de uitspraak van AbRS, 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789 (r.o. 5)