ECLI:NL:RBDHA:2023:5162

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
NL22.13646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inreisverbod van tien jaar opgelegd aan Marokkaanse vreemdeling na veroordeling voor drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een inreisverbod van tien jaar dat aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser was eerder veroordeeld tot veertig maanden gevangenisstraf voor het opzettelijk vervoeren van ongeveer 14 kilogram heroïne, wat een ernstig drugsdelict betreft. De rechtbank heeft vastgesteld dat het inreisverbod terecht was opgelegd, omdat eiser een actueel gevaar voor de openbare orde vormt. Eiser had geen geldige verblijfsvergunning en had nooit een procedure voor verblijfsrecht gevolgd. Tijdens de zitting heeft eiser verklaard 'helemaal klaar' te zijn met Nederland, wat door de verweerder werd geïnterpreteerd als een intentie om te vertrekken.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat hij ten onrechte als een gevaar voor de openbare orde was aangemerkt, verworpen. Eiser had aangevoerd dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende waren meegewogen en dat de hoogte van de straf niet zonder meer kon worden gekoppeld aan de ernst van het feit. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom het gedrag van eiser een actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving vormde. De rechtbank benadrukte dat de betrokkenheid van eiser bij het delict en zijn recente aanhouding in Zwitserland met een vals identiteitsbewijs, de conclusie van de Staatssecretaris ondersteunden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde het inreisverbod, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, in aanwezigheid van griffier mr. H. Tchang.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13646

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F.C. Stoop),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar uitgevaardigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2023 op zitting behandeld
.Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op 27 oktober 1992 en bezit de Marokkaanse nationaliteit.
2. Bij vonnis van 2 december 2019 van de rechtbank Oost-Brabant is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertig maanden wegens het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk vervoeren van ongeveer 14 kilogram heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. Hetgeen is bevestigd in hoger beroep in het arrest van 1 december 2020 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
Bij besluit van 22 juni 2022 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd op grond waarvan eiser onmiddellijk het grondgebied van de Europese Unie (EU) dient te verlaten. Het beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, ongegrond verklaard (NL22.12508). Dit besluit staat dus in rechte vast.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Eiser moet meteen uit Nederland en de EU vertrekken omdat hij een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde is. Volgens verweerder is voldaan aan A3/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) nu eiser is veroordeeld tot veertig maanden gevangenisstraf voor een ernstig drugsdelict (handel in harddrugs), het feit recent is gepleegd en eiser sindsdien is gedetineerd. Daarbij acht verweerder de maatregel evenredig gezien het feit dat eiser naar Nederland is gekomen zonder een geldige verblijfsvergunning en ook nooit een procedure heeft gevolgd om verblijfsrecht te krijgen. Tijdens het gehoor heeft eiser naar eigen zeggen verklaard ‘helemaal klaar’ te zijn met Nederland, waaruit verweerder afleidt dat eiser zelf ook een vertrek voor ogen staat. Verder stelt verweerder dat niet is gebleken van humanitaire of andere redenen om af te zien van het inreisverbod, zoals genoemd in artikel 6.5b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Tot slot stelt verweerder dat het besluit niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) nu eiser geen familieleven heeft in Nederland en ook niet is gebleken dat zijn privéleven aan Nederland gebonden is.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Eiser stelt dat hij ten onrechte is aangemerkt als een gevaar voor de openbare orde in de zin van het Unierecht. Zodoende is hem ten onrechte een vertrektermijn onthouden en een zwaar inreisverbod opgelegd. De ernst van het gepleegde misdrijf wordt door verweerder geabstraheerd van de persoonlijke gedragingen van eiser door in algemene zin te beredeneren dat drugsmisdrijven ernstige misdrijven zijn die ontwrichtend zijn voor de maatschappij. Deze motivering is onvoldoende om te concluderen dat het persoonlijke gedrag van eiser een voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Gelet op het feit dat eiser niet eerder voor een drugdelict is veroordeeld en op de persoonlijke omstandigheden waaronder het feit is begaan, vormt eiser geen voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde. Daarbij heeft verweerder niet onderkend dat de hoogte van de straf niet zonder meer kan worden gekoppeld aan de ernst van het feit nu preventie een belangrijke component is voor de hoge straffen die bij drugsdelicten worden opgelegd. Er is geen sprake van een actueel gevaar voor de openbare orde. Inmiddels heeft eiser zijn gevangenisstraf uitgezeten. Die straf heeft een blijvende indruk achtergelaten en eiser is voornemens zijn leven te beteren.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit niet ten onrechte gesteld dat eiser onmiddellijk moet vertrekken. Het onmiddellijke vertrek is al bepaald in het in rechte vaststaande terugkeerbesluit van 22 juni 2022. De stelling dat eiser ten onrechte een vertrektermijn is onthouden, slaagt dan ook niet.
5.1.
In artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is bepaald dat de minister een inreisverbod uitvaardigt tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid. Op grond van artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vb bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste tien jaren, indien het betreft een vreemdeling die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid. Deze ernstige bedreiging kan onder meer blijken uit een veroordeling naar aanleiding van een geweldsdelict of opiumdelict, of een veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens een misdrijf dat is bedreigd met een gevangenisstraf van meer dan zes jaren. Niet in geschil is dat eiser is veroordeeld op grond van de Opiumwet voor een misdrijf waar een maximumstraf van acht jaar gevangenisstraf op staat. Verweerder kon op grond van het door eiser gepleegde delict dan ook aannemen dat eiser een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid en is bevoegd het inreisverbod op te leggen.
5.2.
In het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 11 juni 2015 in de zaak Z.Zh. en I.O. (ECLI:EU:C:2015:377) is bepaald dat de lidstaten bij het aannemen van gevaar voor de openbare orde in het kader van de Terugkeerrichtlijn, per geval moeten beoordelen of het persoonlijke gedrag van de betrokken vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Inreisverboden vinden hun grondslag in de Terugkeerrichtlijn (zie in dit kader ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Staten van 20 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3579). De beoordeling door verweerder in dit kader houdt naar het oordeel van de rechtbank stand, gelet op het volgende.
5.3.
Anders dan eiser meent, heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom eisers persoonlijke gedrag een gevaar voor de openbare orde vormt en er sprake is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verweerder heeft daartoe een afdoende individuele beoordeling gemaakt. Zoals verweerder terecht in het bestreden besluit heeft overwogen en gemotiveerd, vormt het door eiser gepleegde ernstige delict een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving, gelet op de nadelige effecten van de handel in heroïne en het gebruik daarvan op de samenleving en gebruikers. Daarbij heeft verweerder kenbaar de betrokkenheid van eiser bij het gepleegde delict meegewogen, zoals deze volgt uit afgetapte telefoongesprekken. Ook heeft verweerder in zijn oordeel de persoonlijke omstandigheden van eiser betrokken die (kennelijk) hebben geleid tot het delict. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat die omstandigheden en eisers normbesef thans zodanig positief zijn gewijzigd dat niet meer voor herhaling hoeft te worden gevreesd. Dit oordeel van verweerder wordt onderstreept door het illegaal aantreffen van eiser in Zwitserland op 31 oktober 2022 met (opnieuw) een vals identiteitsbewijs. Verweerder heeft tevens in het bestreden besluit meegewogen dat het eerste keer was dat eiser voor een opiumdelict werd veroordeeld. Dat de hoogte van de straf volgens eiser mede wordt bepaald door de component preventie, - wat daar ook van zij - maakt niet dat verweerder het inreisverbod niet mocht opleggen.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat eiser tevens een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt. Verweerder overweegt terecht dat het feit recent is gepleegd. Ook overweegt verweerder dat eiser blijkens het arrest na zijn aanhouding nog het voornemen had om na zijn vrijlating de drugshandel ‘onverbiddelijk’ voort te zetten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door zijn detentie voornemens is zijn leven te beteren, nu hij van deze stelling geen onderbouwing heeft overgelegd. Bovendien kan aan deze stelling en aan de stelling van eiser dat hij pas kort geleden is vrij gekomen uit detentie en daarom dus nog niet een positieve gedragsverandering heeft kunnen laten zien, weinig waarde worden gehecht, nu vaststaat dat eiser recent is aangehouden in Zwitserland met een vals identiteitsdocument en een vals rijbewijs.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: