ECLI:NL:RBDHA:2023:5192

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
NL23.8259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, van Algerijnse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, aangezien Nederland op 30 maart 2022 een verzoek om terugname heeft gedaan, dat door Duitsland op 1 april 2022 is aanvaard. Eiser heeft betoogd dat Duitsland niet de juiste verantwoordelijke is, en dat Spanje dat zou moeten zijn, maar de rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om deze stelling te onderbouwen.

De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder ervan uit mag gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die erop wijzen dat Duitsland niet aan zijn verplichtingen voldoet. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en dat het beroep kennelijk ongegrond is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8259

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL23.8260. Hierop zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 30 maart 2022 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard op
1 april 2022. Op 3 augustus 2022 is de overdrachtstermijn verlengd tot achttien maanden omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte uitgaat van de EURODAC-registratie in Duitsland, nu uit jurisprudentie volgt dat alleen een hit in EURODAC geen onomstotelijk bewijs betreft voor de asielaanvraag van de betrokkene in het desbetreffende land. Ook een claimakkoord is niet doorslaggevend, aldus eiser. Uit het feitelijke relaas van eiser dat hij via Spanje Europa is binnengekomen, ligt het volgens eiser meer voor de hand liggend dat Spanje als verantwoordelijk land wordt aangewezen. Voorts stelt eiser dat verweerder ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst naar het AIDA-rapport Duitsland en de update van
8 april 2022. Eiser stelt in Duitsland gedwongen zijn vingerafdrukken af te hebben gestaan. Eiser heeft in detentie verbleven in Duitsland omdat hij onder een brug sliep. Eiser stelt dat er feitelijk geen adequate toegang is tot rechtsbijstand voor asielzoekers in Duitsland. Verweerder zou volgens eiser nader onderzoek moeten doen naar de actuele situatie van Dublinterugkeerders in Duitsland. Ook gaat verweerder er volgens eiser ten onrechte vanuit dat eiser zich tot de Duitse autoriteiten moet wenden. Bij een poging tot het doen van beklag wordt geen medewerking verleend of wordt hieraan geen gehoor gegeven.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat de Duitse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen, waarmee Duitsland ook zijn verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag heeft erkend. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen naar de door eiser gestelde verantwoordelijk van Spanje. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat Duitsland zich met het claimakkoord verantwoordelijk acht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft geen aanknopingspunten aangedragen dat dit onjuist is. Zijn enkele stellingen daartoe zijn onvoldoende.
4.2.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet. Eiser is daarin niet geslaagd. De stelling van eiser dat hij in Duitsland geen recht heeft op gefinancierde rechtsbijstand, biedt geen indicaties voor het oordeel dat de Duitse asielprocedure niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn bepaalt dat lidstaten kunnen voorzien in rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging in de asielprocedure in eerste aanleg. Van een verplichting daartoe is geen sprake. Voorts biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat Duitsland in strijd handelt met deze richtlijn en dat eiser in Duitsland een effectief rechtsmiddel wordt onthouden. Dat eiser stelt dat hij gebrekkige informatie heeft ontvangen over het doel van het afnemen van de vingerafdrukken, doet aan de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de behandeling van eisers asielaanvraag ook niet af. Dit geldt ook voor de gestelde onrechtmatige detentie in Duitsland. Daarbij komt dat als eiser problemen ervaart (met betrekking tot de asielprocedure) in Duitsland, hij hierover dient te klagen bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser dit heeft gedaan of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder gehouden is tot nader onderzoek naar de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland. De beroepsgronden slagen niet. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd leidt evenmin tot een gegrond beroep.
5. Het beroep is kennelijk ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.