ECLI:NL:RBDHA:2023:5418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 419
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een woning voor de onroerendezaakbelasting. De eiser, wonende te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, die de waarde van de woning op € 311.000 had vastgesteld per 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en voerde aan dat er gebreken aan de woning waren, zoals scheuren in de gevel en onjuiste waardering van voorzieningen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde, onder andere door middel van een taxatieverslag en vergelijkingsobjecten. Eiser was niet verschenen op de zitting, en de rechtbank concludeerde dat de uitnodiging om te verschijnen op juiste wijze was verzonden.

Daarnaast verzocht eiser om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelde vast dat er sprake was van een geringe overschrijding van de redelijke termijn, maar oordeelde dat eiser geen recht had op schadevergoeding, omdat hij had ingestemd met een machtiging die de vergoeding aan zijn gemachtigde toekende. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/419

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 25 februari 2021 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] [nummer 1] te [plaats] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2020 (de waardepeildatum) voor het jaar 2021 vastgesteld op € 311.000. Met de beschikking zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing eigenaren voor het jaar 2021 (de aanslagen).
Eiser heeft tegen de beschikking en de aanslagen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 december 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. Namens verweerder zijn mr. [naam 1] en [naam 2] verschenen. Gemachtigde van eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 februari 2023 aan WOZverminderen.nl, t.a.v. de heer [naam 3] op het postbusadres Postbus [postbusnummer] , [postcode] te [plaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 28 februari 2023 op het PostNL-punt is afgehaald, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een tussenwoning met een serre en tuinhuis. De gebruiksoppervlakte van de woning is ongeveer 93 m². De oppervlakte van het perceel is ongeveer 143 m².
Geschil
2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum.
3. Eiser bepleit dat aan de woning een te hoge waarde is toegekend. Daartoe wijst eiser op een ‘woningwaarderapport’ van Avix (het woningwaarderapport). Voorts heeft eiser – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de draagbalken van de woning niet in orde zijn, dat er scheuren in de gevel zijn, dat de voorzieningen en het onderhoud ten onrechte op gemiddeld zijn gewaardeerd en dat in de bezwaarfase ten onrechte niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn toegezonden.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder een taxatieverslag en een taxatiematrix (de matrix) overgelegd. In de matrix is de waarde van de woning bepaald op € 320.237. Naast gegevens van de woning, bevat de matrix gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten in [plaats] .
Beoordeling van het geschil
Waarde van de woning
5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
6. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de door hem overgelegde matrix en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Naar volgt uit de matrix, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De door verweerder gebruikte vergelijkingsobjecten zijn [adres] [nummer 2] (verkocht op 30 maart 2020 voor € 255.000), [adres] [nummer 3] (verkocht op 5 december 2019 voor € 295.000), [adres] 36 (verkocht op 18 november 2019 voor € 358.000) en [adres] [nummer 4] (verkocht op 2 maart 2020 voor € 240.000).
Deze vergelijkingsobjecten hebben vergelijkbare bouwkenmerken, uitstraling, bouwjaar, ligging en gebruiksoppervlakte als de woning en zijn daarom goed vergelijkbaar met de woning. Ter zitting heeft verweerder onweersproken verklaard dat [adres] [nummer 4] is verkocht voor € 240.000, en niet, zoals in de matrix is vermeld, voor € 204.000. Bij de herleiding van de waarde is de verkoopprijs van € 240.000 bovendien als uitgangspunt genomen. De uit de vergelijkingsobjecten herleide waarde van € 320.237 is hoger dan de door verweerder aan de woning toegekende waarde van € 311.000. Met de matrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de woning toegekende waarde uit de bij de verkoop van de vergelijkingsobjecten behaalde verkoopprijzen, in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft onder meer gebruiksoppervlakte, perceeloppervlakte en kwaliteit van de opstallen.
7. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af. In het door eiser overgelegde woningwaarderapport ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld, reeds omdat in dat rapport verschillende sterk van elkaar afwijkende waarden van de woning worden vermeld en onduidelijk is in hoeverre die waarden zijn herleid uit gerealiseerde verkoopprijzen van vergelijkbare objecten. De bewijslast dat de staat van de voorzieningen en het onderhoud van de woning, zoals eiser stelt, waardedrukkende omstandigheden zijn, rust op hem. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die objectkenmerken lager moeten worden gewaardeerd dan in de matrix is gedaan. De door eiser overgelegde foto’s zijn daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
Toezending stukken
8. De omstandigheid dat niet reeds gedurende de bezwaarfase alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser zijn verstrekt, kan niet leiden tot een gegrond beroep. In de bezwaarfase geldt artikel 7:4, tweede lid, van Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ter inzage dient te leggen voor eiser gedurende ten minste een week. Artikel 7:4, tweede lid, van de Awb brengt geen verplichting mee voor verweerder om de op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan de hoorzitting aan eiser te verstrekken. Er heeft voorafgaande aan de uitspraak op bezwaar een hoorzitting plaatsgevonden. Verweerder heeft eiser per e-mail gewezen op de mogelijkheid tot inzage. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Uit artikel 40 van de Wet WOZ volgt geen verplichting de stukken waar eiser tijdens de bezwaarfase om heeft verzocht voorafgaand aan het horen toe te zenden. De wetgever heeft met artikel 7:4, vierde lid, van de Awb reeds een voorziening getroffen voor deze situatie. Afschriften van op de zaak betrekking hebbende stukken kunnen immers tegen vergoeding worden verkregen door eiser. Ook artikel 7:4, vierde lid, van de Awb verplicht verweerder niet tot toezending van die stukken. De door eiser bepleite toezendplicht kan evenmin worden afgeleid uit artikel 6:17 van de Awb.
Conclusie
9. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslagen niet te hoog zijn vastgesteld. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Vergoeding voor immateriële schade
10. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005. [1] In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat eiser immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. [2] Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. In deze zaak is het bezwaarschrift door verweerder ontvangen op 5 maart 2021 en de uitspraak van de rechtbank is van 13 april 2023. Daarmee is sprake van een geringe overschrijding van de redelijke termijn met 1 maand en 8 dagen.
11. Eiser heeft een machtiging getekend waarin hij ermee instemt dat alle vorderingen uit hoofde van vergoedingen voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, kosten voor een deskundige, dwangsommen en immateriële schadevergoedingen ter zake van overschrijding van de redelijke termijn aan zijn gemachtigde worden gecedeerd en dat de genoemde vergoedingen rechtstreeks op de rekening van gemachtigde worden overgemaakt. Voor zover deze bedragen (vanwege verrekening of anderszins) toch naar eiser worden overgemaakt, dan is hij uit hoofde van de machtiging verplicht de vergoeding over te maken naar gemachtigde. De hiervoor genoemde bepalingen in de machtiging brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat eiser niet persoonlijk gecompenseerd wordt voor veronderstelde spanning en frustratie. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om te volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden en geen compensatie in de vorm van schadevergoeding toe te kennen.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, voorzitter, en mr. A.D. van Riel en mr. J.G.E. Gieskes, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Emden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hoger beroepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
2.Hoge Raad, 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.