ECLI:NL:RBDHA:2023:5447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
NL22.13070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrecht met betrekking tot uitstel van vertrek en opvangvoorzieningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Turkse nationaliteit hebbende, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag voor uitstel van vertrek had afgewezen. Dit besluit was genomen op 7 juli 2022. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om te beslissen dat zij niet zou worden uitgezet totdat er op haar bezwaar was beslist, vooral omdat haar opvangvoorzieningen door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) waren beëindigd. De voorzieningenrechter heeft op 11 april 2023 een verweerschrift ontvangen van de staatssecretaris, die zich niet verzette tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening, voor zover dit gericht was op het voorkomen van uitzetting.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, gezien de beëindiging van de opvangvoorzieningen. De rechter schorste het primaire besluit en bepaalde dat verzoekster niet mocht worden uitgezet tot vier weken na de beslissing op haar bezwaarschrift. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 837. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13070

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoekster

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de ambtshalve beoordeling om verlening van uitstel van vertrek zoals bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aan verzoekster afgewezen.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat zij niet zal worden uitgezet voordat er op haar bezwaar is beslist.
Op 7 april 2023 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om met spoed op haar verzoek om een voorlopige voorziening te beslissen omdat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) haar opvangvoorzieningen heeft beëindigd.
Op 11 april 2023 heeft verweerder op verzoek van de voorzieningenrechter een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Turkse nationaliteit te hebben.
2. Bij besluit van 9 september 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 1 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2680, is het daartegen door eiseres ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Bij het voornoemde besluit van 9 september 2021 alsmede bij besluit van 15 maart 2022 heeft verweerder aan eiseres voorlopig uitstel van vertrek zoals bedoeld in artikel 64 van de Vw verleend in afwachting van de ambtshalve beoordeling.
4. Op 11 april 2022 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) een medisch advies aan verweerder uitgebracht. Op 11 mei 2022 heeft verzoekster hierop gereageerd. Bij het primaire besluit heeft verweerder de ambtshalve beoordeling om verlening van uitstel van vertrek aan verzoekster afgewezen. Hiertegen heeft verzoekster bij verweerder bezwaar gemaakt.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
5. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, vereist. De voorzieningenrechter is bevoegd omdat deze rechtbank na afloop van de bezwaarfase bevoegd kan worden in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter acht de vereiste onverwijlde spoed aanwezig gelet op de brief van het COa die verzoekster op 7 april 2023 heeft overgelegd en waaruit blijkt dat haar opvangvoorzieningen zijn beëindigd.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift meegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening voor zover dat is gericht op het voorkomen van uitzetting van verzoekster hangende haar bezwaar. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook het verzoek dat voorligt gelet op het verzoekschrift van verzoekster van 8 juli 2022 en haar schrijven van 7 april 2023 waarin wordt verzocht om op dat verzoek met spoed te beslissen. Nu verweerder gelet op het verweerschrift in zoverre geen belangen stelt tegenover het spoedeisende belang van verzoekster, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening op de hierna te melden wijze toe te wijzen.
7. Deze uitspraak heeft tot gevolg dat de rechtsgevolgen van het primaire besluit worden geschorst, zodat verzoekster moet worden behandeld als ware zij in afwachting van een beslissing omtrent verlening van uitstel van vertrek. Daarmee valt verzoekster niet (opnieuw) onder de categorieën vreemdelingen die gelet op artikel 3 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 recht hebben op opvangvoorzieningen. Voor zover ervan uit moet worden gegaan dat verzoekster de voorzieningenrechter in deze procedure nu tevens verzoekt om te bepalen dat zij opnieuw recht heeft op opvangvoorzieningen, dient te worden vastgesteld dat de daarvoor op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb vereiste materiële connexiteit met het bezwaarschrift ontbreekt.
8. De voorzieningenrechter ziet in de toewijzing van het verzoek aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 837 bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 schorst het primaire besluit en bepaalt dat verzoekster niet mag worden uitgezet tot vier weken nadat op haar bezwaarschrift is beslist;
 veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten ter hoogte van € 837 (achthonderdzevenendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.