In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die stelt van Eritrese nationaliteit te zijn, heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond wie hij is, aangezien de overgelegde documenten, waaronder een kopie van een registratie uit een Soedanees vluchtelingenkamp, geen identificerende kenmerken bevatten. Eiser heeft verklaard dat hij op zoek is naar een veilig land en dat hij zijn ouders wil helpen, maar de rechtbank vindt zijn verklaringen ongeloofwaardig zonder ondersteunende documenten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag, maar dat dit niet leidt tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat verweerder na het instellen van het beroep alsnog een besluit heeft genomen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk. Eiser heeft tijdens de zitting nieuwe documenten overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet voldoende zijn om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat de door eiser aangehaalde vergelijkbare zaak niet op dezelfde wijze is onderbouwd.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de asielaanvraag van eiser terecht is afgewezen als ongegrond, omdat hij niet heeft aangetoond wie hij is. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50.