ECLI:NL:RBDHA:2023:5605

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
NL22.25528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens gebrek aan identificatie en bewijs van nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die stelt van Eritrese nationaliteit te zijn, heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond wie hij is, aangezien de overgelegde documenten, waaronder een kopie van een registratie uit een Soedanees vluchtelingenkamp, geen identificerende kenmerken bevatten. Eiser heeft verklaard dat hij op zoek is naar een veilig land en dat hij zijn ouders wil helpen, maar de rechtbank vindt zijn verklaringen ongeloofwaardig zonder ondersteunende documenten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag, maar dat dit niet leidt tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat verweerder na het instellen van het beroep alsnog een besluit heeft genomen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk. Eiser heeft tijdens de zitting nieuwe documenten overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet voldoende zijn om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat de door eiser aangehaalde vergelijkbare zaak niet op dezelfde wijze is onderbouwd.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de asielaanvraag van eiser terecht is afgewezen als ongegrond, omdat hij niet heeft aangetoond wie hij is. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25528

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Procesverloop

Eiser heeft op 29 september 2022 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig op zijn asielaanvraag van 17 augustus 2021 heeft beslist.
Bij besluit van 7 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en partijen in gelegenheid gesteld om schriftelijk een nadere reactie in te dienen.
Op 10 februari 2023 is de reactie van verweerder ontvangen. Op 15 februari 2023 heeft de gemachtigde van eiser gereageerd op het standpunt van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 2005.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag van 17 augustus 2021 ten grondslag gelegd dat hij op zoek is naar een veilig land en dat hij zijn ouders wil helpen om uit Soedan te kunnen reizen. Eiser stelt dat hij niet met documenten kan aantonen wie hij is en wat zijn nationaliteit is. Eiser is bang dat hij bij terugkeer naar Eritrea in militaire dienst zal moeten. Hij loopt daardoor het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder het volgende relevante element: identiteit, nationaliteit en herkomst. Eiser heeft hierover verklaard dat hij is geboren in Eritrea en vlak na de geboorte door zijn ouders is meegenomen naar een vluchtelingenkamp in Soedan nabij Kassala, genaamd Keshmel Gerba, waar hij is opgegroeid en 15 jaar heeft gewoond.
4. Verweerder heeft het relevante element in het voornemen ongeloofwaardig geacht. Volgens verweerder heeft eiser geen enkel identificerend of indicatief document overgelegd om zijn verklaringen omtrent identiteit, nationaliteit en herkomst te onderbouwen. Eiser heeft zich niet ingespannen om een identiteitsdocument aan te vragen, bijvoorbeeld bij de buitenlandse vertegenwoordiging in Soedan. Verder heeft hij een kopie van een identiteitskaart van zijn vader overgelegd. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser niet heeft aangetoond dat het daarbij daadwerkelijk om zijn vader gaat. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat uit openbare informatie blijkt dat Eritrese vluchtelingen in Soedan doorgaans geregistreerd worden. Verweerder volgt eiser niet in de stelling dat hij 15 jaar in een Soedanees vluchtelingenkamp heeft gewoond zonder zich te registreren. Ook het taalprofiel van eiser (hij spreekt Arabisch en Tigre) wordt onvoldoende geacht om daarmee zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst te onderbouwen, nu deze talen juist (ook) buiten Eritrea worden gesproken.
Het ingestelde beroep wegens niet-tijdig beslissen
5. De rechtbank stelt vast -en tussen partijen is niet in geschil- dat verweerder niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van eiser, dat de ingebrekestelling van 31 augustus 2022 geldig is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken, zonder dat verweerder in die periode heeft beslist op de aanvraag. Verweerder heeft na het instellen van het beroep met het bestreden besluit van 7 december 2022 echter alsnog beslist op de aanvraag. Dat betekent dat eiser geen inhoudelijk belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank zal daarom het beroep van eiser gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaren.
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:665) volgt dat, als verweerder hangende het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog een besluit neemt, dit wordt aangemerkt als tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom moet de staatssecretaris krachtens artikel 8:75 van de Awb de proceskosten vergoeden in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Het ingestelde beroep tegen het bestreden besluit
6. In het bestreden besluit is de asielaanvraag van eiser -in navolging van het voornemen- afgewezen als ongegrond.
7. Eiser voert aan dat dat hij na het bestreden besluit telefonisch contact heeft gehad met zijn vader. De vader heeft een registratie van het gezin in het vluchtelingenkamp in Soedan bemachtigd. Eiser heeft tijdens het beroep een foto van die registratie overgelegd, inclusief een vertaling daarvan. Eiser betoogt dat hij daarmee een oprechte inspanning heeft geleverd om zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst middels documenten te onderbouwen. Aan eiser moet (alsnog) het voordeel van de twijfel worden gegund. Eiser stelt dat zijn relaas in zijn algemeenheid en in grote lijnen geloofwaardig is.
7.1.
Daarnaast heeft eiser ter zitting een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. De gemachtigde van eiser heeft verwezen naar een volgens hem vergelijkbare zaak, waar in navolging van het indienen van een registratie in een (ander) Soedanees vluchtelingenkamp een verblijfsvergunning is afgegeven. De gemachtigde heeft toegelicht dat hij pas kort voor de zitting door de voogd van NIDOS gewezen is op deze zaak en daardoor niet in staat was om zich op een eerder moment te beroepen op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft hierop het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in gelegenheid te stellen een schriftelijke reactie te geven.
8. Ter zitting is met partijen gesproken over de door eiser in beroep overgelegde documenten omtrent de registratie van zijn gezin in het Soedanese vluchtelingenkamp.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat het slechts om een kopie van een registratie gaat, waaruit volgens hem bovendien geen identificerende kenmerken van eiser volgen nu er geen pasfoto op staat.
8.1.
Verweerder heeft in zijn schriftelijke reactie van 10 februari 2023 gesteld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, omdat er geen sprake is van vergelijkbare gevallen. In de zaak waar de gemachtigde van eiser ter zitting naar heeft verwezen was sprake van een door de Soedanese overheid en het UNHCR afgegeven verklaring. Daarop is de naam, geboortedatum, geboorteplaats en nationaliteit van de betreffende persoon weergegeven. Tevens is bij de registratie een foto van de betrokkene aangehecht. Dergelijke kenmerken ontbreken op de door eiser overgelegde registratie.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet heeft aangetoond wie hij is. Eiser heeft tijdens de besluitvorming geen documenten overgelegd die op hemzelf zien. Het overleggen van een kopie van de ID-kaart van zijn vader is door verweerder als onvoldoende beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet ten onrechte, nu het daarbij om een document van een derde persoon gaat waarvan op geen enkele wijze is gebleken dat dit daadwerkelijk de vader van eiser is. Eiser heeft ook geen andere documenten overgelegd waaruit blijkt dat het om zijn vader gaat. Verweerder heeft zich ter zitting niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat met de kopie van de registratie in het Soedanese vluchtelingenkamp eiser niet alsnog heeft onderbouwd wie hij is, nu het stuk geen identificerende kenmerken bevat.
10. Over de stelling van eiser dat hem het voordeel van de twijfel moet worden gegund oordeelt de rechtbank als volgt.
10.1.
In artikel 31, zesde lid van de Vreemdelingenwet 2000, is omschreven onder welke omstandigheden aan een vreemdeling het voordeel van de twijfel wordt gegund. Indien de vreemdeling zijn verklaringen of een deel van zijn verklaringen niet met documenten kan onderbouwen, worden deze verklaringen geloofwaardig geacht en wordt de vreemdeling het voordeel van de twijfel gegund, wanneer aan de volgende (cumulatieve) voorwaarden is voldaan:
a. de vreemdeling heeft een oprechte inspanning geleverd om zijn aanvraag te staven;
b. alle relevante elementen waarover de vreemdeling beschikt, zijn overgelegd, en er is een bevredigende verklaring gegeven omtrent het ontbreken van andere relevante elementen;
c. de verklaringen van de vreemdeling zijn samenhangend en aannemelijk bevonden en zijn niet in strijd met beschikbare algemene en specifieke informatie die relevant is voor zijn aanvraag;
d. de vreemdeling heeft zijn aanvraag zo spoedig mogelijk ingediend, tenzij hij goede redenen kan aanvoeren waarom hij dit heeft nagelaten; en
e. vast is komen te staan dat de vreemdeling in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de in beroep ingediende documenten niet alsnog een oprechte inspanning geleverd om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst te onderbouwen. Op de door eiser overgelegde kopie van de registratie in het vluchtelingenkamp in Soedan is slechts een namenlijst van de gezinsleden met leeftijden af te lezen. Van de gezinsleden is geen geboortedatum, geboorteplaats of nationaliteit vermeld. Evenmin is de registratie voorzien van een foto.
10.3.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser in dit geval geen bevredigende verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van documenten. Verweerder heeft in het bestreden besluit in voldoende mate gemotiveerd dat het feit dat zijn moeder zijn geboorteakte is kwijtgeraakt niet betekent dat hij niet aan identificerende documenten kan komen. Verweerder heeft bovendien niet ten onrechte bij het bestreden besluit betrokken dat eiser niet heeft aangetoond dat het inwinnen van consulaire hulp voor hem onmogelijk is.
11. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen sprake is van vergelijkbare gevallen, nu uit de door eiser overgelegde kopie van de registratie onvoldoende identificerende kenmerken van hem en zijn familieleden volgen terwijl op de registratie in de door eiser aangehaalde zaak die kenmerken wel staan, inclusief een pasfoto. Dat is een relevant verschil. Het standpunt van eiser in zijn reactie van 15 februari 2023 dat het verschil in de verschijningsvorm van de met elkaar vergeleken registraties wellicht te verklaren is door de verschillen in de vluchtelingenkampen zelf en de data van aankomst in Soedan en dat in beide gevallen sprake is van een door de bevoegde autoriteiten afgegeven verklaring, kan daar niet aan afdoen.
12. Nu eiser zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt heeft verweerder terecht afgezien van toetsing aan het beleid voor Eritrea en kan niet geconcludeerd worden dat eiser bij terugkeer risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
13. Verweerder heeft in het bestreden besluit de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond omdat eiser niet heeft aangetoond wie hij is.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond.
15. Gelet op overweging 5.1 van deze uitspraak moet verweerder de proceskosten vergoeden. De hoogte van de vergoeding voor de in beroep gemaakte proceskosten is vastgesteld op € 418,50. Daarbij geldt dat 1 punt wordt toegekend voor het indienen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag (met toepassing van wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.