ECLI:NL:RBDHA:2023:5746

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
NL23.9974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en bekendmaking van besluiten in de Dublinprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. N. Mikolajczyk. De eiser had een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris weigerde deze in behandeling te nemen op grond dat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het bestreden besluit niet op de juiste wijze had bekendgemaakt, waardoor de termijn voor het instellen van beroep niet was aangevangen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 2 maart 2023 en droeg de staatssecretaris op om het voornemen op de juiste wijze bekend te maken en de Dublinprocedure te vervolgen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser, ter hoogte van € 1.674,-. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris niet had voldaan aan de vereisten voor bekendmaking zoals vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000, en dat dit zorgvuldigheidsgebrek de beroepsgrond van de eiser ondersteunde. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9974

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van14 april 2023

in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. Bij het bestreden besluit van 2 maart 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en aanvullende gronden ingediend.
1.2.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.9975, op 14 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.
1.4.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna.

Beslissing

- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 2 maart 2023;
- draagt de staatssecretaris op om het voornemen op de juiste wijze aan eiser bekend te maken en de Dublinprocedure te vervolgen; en
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk?Is het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt?2. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is genomen op 2 maart 2023. Eiser had binnen één week na bekendmaking van dit besluit beroep moeten instellen bij de rechtbank. [1] Partijen zijn het niet eens over de vraag wanneer deze termijn is begonnen.
3. Volgens eiser is het bestreden besluit niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt en dus niet in werking getreden. Uit de brief van 2 maart 2023 volgt dat het bestreden besluit ter inzage is gelegd op het aanmeldcentrum in Budel. Het laatste verblijfadres van eiser was echter het asielzoekerscentrum in [plaats] . Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend en is gehoord op het aanmeldcentrum in Ter Apel. Van aanknopingspunten met het aanmeldcentrum in Budel is geen sprake van.
Pas ten tijde van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is eiser bekend geraakt met het bestreden besluit en is meteen beroep ingesteld tegen dit besluit.
3.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, omdat in het aanmeldcentrum in Budel een melding van terinzagelegging is opgehangen. Uit de colofon van het bestreden besluit volgt namelijk dat de behandeling van de asielaanvraag van eiser in het aanmeldcentrum in Budel heeft plaatsgevonden. Ook is een rapport van bevindingen opgesteld.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het bestreden besluit niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De asielaanvraag van eiser is behandeld in de Dublinprocedure en in paragraaf C1/2.6 ‘De Dublinprocedure’ van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is, voor zover van belang, opgenomen:
De Dublin beschikking
(..)
Paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘Wijze van bekendmaken’ en ‘De beschikking in de verlengde asielprocedure’ is van overeenkomstige toepassing.
In paragraaf C1/2.13, ‘Het geven van de beschikking’, van de Vc 2000 is, voor zover van belang, opgenomen:
De beschikking in de verlengde asielprocedure
De IND stuurt de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling. Als er bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, stuurt de IND de beschikking aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.
Als de IND er niet in slaagt de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken, geeft de IND in een rapport van bevindingen aan welke handelingen zijn verricht om de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken.
Op zitting heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat in voornoemde bepaling sprake is van een kennelijke verschrijving en dat niet hetgeen dat ziet op de verlengde asielprocedure opgenomen in paragraaf C1/2.13 van de Vc 2000 van toepassing is, maar hetgeen dat ziet op de algemene asielprocedure. Dit volgt volgens de staatsecretaris (mede) uit het feit dat bekendmaking op het laatst bekende adres geen zin heeft, omdat eiser daar niet meer is. De rechtbank volgt dit niet. In de eerste plaats heeft de staatssecretaris niet (met stukken) onderbouwd dat sprake is van een kennelijke verschrijving in paragraaf C1/2.13 van de Vc 2000. De rechtbank kan dit ook niet afleiden uit de tekst en opbouw van paragraaf C1/2.13 van de Vc 2000. Sterker nog, hieruit blijkt dat expliciet is opgenomen dat de wijze van bekendmaking in de verlengde asielprocedure afwijkt van de algemene asielprocedure. Ook uit het feit dat in de bepaling is opgenomen ‘het laatst bekende’ adres leidt de rechtbank af dat bij de totstandkoming ervan er kennelijk rekening mee is gehouden dat de vreemdeling zich niet meer op het bekende adres bevindt.
Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van het bekendmaken van het bestreden besluit mr. Derksen niet de gemachtigde van eiser was. Op basis van – het hiervoor weergegeven – paragraaf C1/2.13 van de Vc 2000 is het aan de staatssecretaris om het bestreden besluit dan aangetekend naar het laatst bekende adres van eiser te sturen, dat was het asielzoekerscentrum in [plaats] . Tussen partijen is niet in geschil dat het bestreden besluit niet aangetekend naar het asielzoekerscentrum in [plaats] is gestuurd. Dat dit volgens de staatssecretaris om praktische redenen niet is gebeurd, omdat eiser inmiddels met onbekende bestemming was vertrokken komt de rechtbank niet vreemd voor, echter is dit niet conform het voornoemde beleid.
Is sprake van een termijnoverschrijding?4. Omdat het bestreden besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, gaat de rechtbank ervan uit dat eiser pas tijdens zijn gehoor voorafgaande aan zijn inbewaringstelling op 2 april 2023 bekend is geworden met het bestreden besluit en op dat moment in werking is getreden. De termijn voor het instellen van het beroep is dan ook pas op dat moment aangevangen. [2] De gemachtigde van eiser heeft op dezelfde dag beroep ingesteld, wat binnen de gestelde beroepstermijn van één week is. Dit betekent dat van een termijnoverschrijding geen sprake is. Het beroep is daarom ontvankelijk.
Is het voornemen rechtsgeldig bekendgemaakt?5. Eiser voert aan dat het voornemen niet op de juiste wijze aan hem bekend is gemaakt, waardoor hij niet in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen. Op 14 februari 2023 heeft de gemachtigde aan de staatssecretaris een bericht verzonden niet op te treden als gemachtigde van eiser. Op dezelfde datum heeft de staatssecretaris het voornemen alsnog aan de gemachtigde verzonden.
Daarnaast voert eiser aan dat het voornemen op 1 maart 2023 ter inzage is gelegd op het aanmeldcentrum in Budel. Het laatste verblijfadres van eiser was echter het asielzoekerscentrum in [plaats] . Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend en is gehoord op het aanmeldcentrum in Ter Apel. Van aanknopingspunten met het aanmeldcentrum in Budel is geen sprake van.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het voornemen op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, omdat in het aanmeldcentrum in Budel een melding van terinzagelegging is opgehangen. Uit de colofon van het voornemen volgt namelijk dat de behandeling van de asielaanvraag van eiser in het aanmeldcentrum in Budel heeft plaatsgevonden. Ook is een rapport van bevindingen opgesteld.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het voornemen niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. In paragraaf C1/2.12 van de Vc 2000 is, voor zover van belang, opgenomen:
Voornemen in de algemene asielprocedure
De IND zendt het voornemen aan de gemachtigde van de vreemdeling.
In de volgende situaties reikt de IND het voornemen aan de vreemdeling uit:
 van de vreemdeling is geen gemachtigde bekend; of
 de IND heeft wanneer dit nodig is in samenspraak met DT&V, COA, AVIM en/of KMar vastgesteld dat uitreiking in persoon is aangewezen.
Voornemen in de verlengde asielprocedure
De IND zendt het voornemen aan de gemachtigde van de vreemdeling. Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, stuurt de IND het voornemen aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.
Als de IND er niet in slaagt het voornemen aan de vreemdeling bekend te maken, geeft de IND in een rapport van bevindingen aan welke handelingen zijn verricht om het voornemen aan de vreemdeling kenbaar te maken.
Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van het bekendmaken van het voornemen mr. Derksen niet de gemachtigde van eiser was en het voornemen niet aan eiser in persoon is uitgereikt. Tussen partijen is ook niet in geschil dat het voornemen niet aangetekend naar het asielzoekerscentrum in [plaats] is gestuurd. Dat dit volgens de staatssecretaris om praktische redenen niet is gebeurd, omdat eiser inmiddels met onbekende bestemming was vertrokken komt de rechtbank niet vreemd voor, echter is dit niet conform het voornoemde beleid.
Omdat de staatssecretaris het voornemen niet op de in paragraaf C1/2.12 van de Vc 2000 voorschreven wijze bekend heeft gemaakt, is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek en slaagt de beroepsgrond van eiser.
Overige beroepsgronden6. De rechtbank ziet - gelet op hetgeen overwogen onder 5.2 - geen aanleiding om de overige beroepsgrond van eiser die ziet op de inhoudelijke beoordeling van de staatssecretaris of Zwitserland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn asielaanvraag te bespreken.

Conclusie en gevolgen

7. Gelet op hetgeen overwogen onder 5.2 is het beroep gegrond en krijgt eiser gelijk. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf op de aanvraag te beslissen, omdat het aan de staatssecretaris is om het voornemen op de juiste wijze bekend te maken en de Dublinprocedure te vervolgen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om op grond van artikel 8:51a van de Awb de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen, omdat niet bekend is hoe lang het vervolgen van de Dublinprocedure zal duren.
De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van 8:72, vierde lid, van de Awb dat de staatssecretaris het voornemen op de juiste wijze aan eiser bekend dient te maken en de Dublinprocedure te vervolgen.
8. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en op zitting is verschenen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Deze uitspraak uitgesproken in het openbaar op 14 april 2023 door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. F.M. van den Assem, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Dat volgt uit artikel 69, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 16 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2196.