1.6.Bij brief van 23 september 2021, uitgereikt aan eiser op 7 oktober 2021, heeft
verweerder eiser het voornemen kenbaar gemaakt om hem eervol ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte met ingang van
1 december 2021. Eiser heeft een zienswijze ingediend.
In de eindrapportage van Fith van 15 november 2021 is vermeld dat gevonden vacatures bij nadere bespreking of navraag bij de beoogde werkgevers niet haalbaar bleken in het licht van de beperkingen van eiser. Tot daadwerkelijke sollicitaties extern is het daarom niet gekomen. Vermeld is dat al redelijk snel bij de start van het begeleidingstraject door de leidinggevende van eiser werd gesproken over een mogelijk ontslag.
Bij brief van 23 december 2021 heeft verweerder eiser een nieuw voornemen kenbaar
gemaakt om hem eervol ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte met ingang van 1 februari 2022.
Waar gaat deze zaak over?
2. Bij besluit van 4 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser eervol
ontslag verleend wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte met ingang van 1 februari 2022. Volgens verweerder is eiser de afgelopen vijf jaar ononderbroken arbeidsongeschikt geweest en herstel binnen zes maanden valt niet te verwachten. Binnen de politie en bij een andere werkgever is geen passende arbeid voorhanden.
Eiser heeft op 1 februari 2022 bezwaar gemaakt tegen de brief van 23 december 2021.
Na de hoorzitting bij de bezwarenadviescommissie (de commissie) heeft verweerder de commissie bij e-mailbericht van 8 juni 2022 een toelichting gezonden terzake de inspanningen bij het zoeken naar een passende functie voor eiser (zie bij 1.4.). Voorts wordt het voorstel gedaan om eiser te begeleiden bij aanmelding als vrijwilliger bij de politie. Dit is geen loonvormende arbeid, maar ondersteuning daar waar mogelijk is tegen een vergoeding en op basis van korte uren.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de commissie van
27 juli 2022 gevolgd en het bezwaar van eiser tegen de brief van 23 december 2021 ongegrond verklaard.
4. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit. Hij meent dat het onderzoek
naar passend werk in het eerste spoor niet zorgvuldig en onvoldoende is geweest.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat, anders dan eiser in zijn bezwaar, de
commissie in haar advies en verweerder in het bestreden besluit hebben vermeld, de brief van 23 december 2021 een voornemenbrief is en derhalve geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontslagbesluit van
4 januari 2022 is het primaire besluit en verweerder heeft dit in zijn verweerschrift wel als zodanig benoemd. Nu eiser op 1 februari 2022 bezwaar heeft gemaakt, derhalve na het primaire besluit, en verweerder uitgebreid is ingegaan op de bezwaren van eiser tegen het ontslag, zal de rechtbank het bezwaar opvatten als zijnde gericht tegen het primaire besluit van 4 januari 2022. Hierdoor zijn de belangen van eiser niet geschaad.