ECLI:NL:RBDHA:2023:5805

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping ontslag wegens ongeschiktheid door onvoldoende herplaatsingsonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en de korpschef van politie, verweerder, over de herroeping van een ontslagbesluit. Eiser, werkzaam bij de politie, was sinds 5 december 2016 arbeidsongeschikt door ziekte en ontving een WGA-uitkering. Op 23 december 2021 heeft verweerder eiser een voornemen tot ontslag kenbaar gemaakt, wat resulteerde in een ontslagbesluit op 4 januari 2022. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder op 8 augustus 2022. Eiser heeft beroep ingesteld, stellende dat het herplaatsingsonderzoek onvoldoende was en dat er niet zorgvuldig naar passende arbeid was gezocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat verweerder niet voldoende inspanningen had verricht om eiser binnen de politieorganisatie te herplaatsen. De rechtbank oordeelde dat het herplaatsingsonderzoek niet voldeed aan de vereisten van zorgvuldigheid en dat er onvoldoende was gekeken naar de mogelijkheden voor eiser binnen het eerste spoor. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire ontslagbesluit herroepen. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5963 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. O.W.G. van Petegem),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.R.R. van Rooij-Sommer).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het, volgens verweerder, (primaire) besluit van 23 december 2021, houdende eervol ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte met ingang van 1 februari 2022 [1] , ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2023.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Van de zijde van verweerder zijn voorts verschenen [naam] (teamchef) en P. van Kesteren (arbeidsdeskundige).

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1.
Eiser werkte sinds 10 augustus 2007 bij de politie, laatstelijk als hoofdagent in de
functie van Generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP) bij basisteam Kaag en Braassem, eenheid Den Haag, voor 36 uur per week.
1.2.
Op 5 december 2016 is eiser uitgevallen wegens ziekte. Hij is tot in 2018
gedurende een aantal uren werkzaam geweest, afgewisseld met een behandeltraject. Het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft eiser bij besluit van
18 december 2018 met ingang van 3 december 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
Op 7 mei 2020 is op verzoek van verweerder door Margolin omtrent eiser een
rapportage arbeidsdeskundig onderzoek uitgebracht. Vermeld is dat eiser in 2018 werkhervattings- en behandeltraject heeft doorlopen. Geconcludeerd is dat het eigen werk van eiser niet passend is en evenmin passend is te maken. Er is op basis van de huidige belastbaarheid mogelijk ander, passend werk in (deel)taken/functies bij de eigen werkgever aanwezig. Gelet op de marginale mogelijkheden van eiser worden voor hem geen reële arbeidsmogelijkheden op de arbeidsmarkt (spoor 2) gezien, geadviseerd wordt om de focus te leggen op het verkennen van de mogelijkheden bij de eigen werkgever (spoor 1).
Geadviseerd wordt om de bedrijfsarts de belastbaarheid van eiser te laten monitoren en re-integratie activiteiten in te zetten, zodra de belastbaarheid dat toelaat. Voorts aanmelding van eiser bij het Loopbaanmobiliteitscentrum (LMC) om concrete structurele mogelijkheden in het eerste spoor verder te onderzoeken. Vermeld is dat de bedrijfsarts heeft toegelicht dat blijvend sprake zal zijn van een aanzienlijke urenbeperking, dat eiser nu voor 0 uren inzetbaar is en dat hij verwacht dat sprake zal zijn van een inzetbaarheid van 2 tot 3 uur per dag, enkele dagen per week in afwisseling.
1.4.
In de periode van 22 september 2020 tot 1 december 2020 heeft Team Vitaal
bezien welke mogelijkheden, veelal een samenstel van werkzaamheden, er voor eiser zijn met als doel het opbouwen van arbeidsritme. De begeleiding is beëindigd, omdat eiser voor 0 uren inzetbaar was.
Per 17 september 2020 is het LMC ingeschakeld. Het LMC is uitgegaan van 0 uren inzetbaarheid van eiser, zag geen noodzaak om spoor 1 verder dan Team Vitaal had gedaan te onderzoeken en heeft eiser op 23 september 2020 aangemeld voor een spoor 2 traject via Fith. Dat traject is beëindigd op 25 oktober 2021. [2]
1.5.
Op 29 juni 2021 is een UWV arbeidsdeskundig rapport uitgebracht met betrekking
tot een WIA-herbeoordeling en tevens inhoudende een deskundigenoordeel. Geoordeeld is dat eiser niet geschikt is voor de maatgevende arbeid (generalist GGP) en verbetering van de belastbaarheid wordt binnen een half jaar niet verwacht. De arbeidskundige heeft geen of onvoldoende functies kunnen duiden en daarom wordt een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% vastgesteld. Eiser wordt beperkt belastbaar geacht voor maximaal 2x4 uur per week in passende werkzaamheden bij de politie, zoals administratief werk, archiefwerk of werk als receptionist.
Bij besluit van het UWV van 30 juni 2021 is eiser en verweerder meegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser niet is gewijzigd en dat hij nog kan werken. Hij is samen met zijn (ex)werkgever verantwoordelijk voor zijn verdere re-integratie.
1.6.
Bij brief van 23 september 2021, uitgereikt aan eiser op 7 oktober 2021, heeft
verweerder eiser het voornemen kenbaar gemaakt om hem eervol ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte met ingang van
1 december 2021. Eiser heeft een zienswijze ingediend.
In de eindrapportage van Fith van 15 november 2021 is vermeld dat gevonden vacatures bij nadere bespreking of navraag bij de beoogde werkgevers niet haalbaar bleken in het licht van de beperkingen van eiser. Tot daadwerkelijke sollicitaties extern is het daarom niet gekomen. Vermeld is dat al redelijk snel bij de start van het begeleidingstraject door de leidinggevende van eiser werd gesproken over een mogelijk ontslag.
Bij brief van 23 december 2021 heeft verweerder eiser een nieuw voornemen kenbaar
gemaakt om hem eervol ontslag te verlenen wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte met ingang van 1 februari 2022.
Waar gaat deze zaak over?
2. Bij besluit van 4 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser eervol
ontslag verleend wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte met ingang van 1 februari 2022. Volgens verweerder is eiser de afgelopen vijf jaar ononderbroken arbeidsongeschikt geweest en herstel binnen zes maanden valt niet te verwachten. Binnen de politie en bij een andere werkgever is geen passende arbeid voorhanden.
Eiser heeft op 1 februari 2022 bezwaar gemaakt tegen de brief van 23 december 2021.
Na de hoorzitting bij de bezwarenadviescommissie (de commissie) heeft verweerder de commissie bij e-mailbericht van 8 juni 2022 een toelichting gezonden terzake de inspanningen bij het zoeken naar een passende functie voor eiser (zie bij 1.4.). Voorts wordt het voorstel gedaan om eiser te begeleiden bij aanmelding als vrijwilliger bij de politie. Dit is geen loonvormende arbeid, maar ondersteuning daar waar mogelijk is tegen een vergoeding en op basis van korte uren.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de commissie van
27 juli 2022 gevolgd en het bezwaar van eiser tegen de brief van 23 december 2021 ongegrond verklaard.
4. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit. Hij meent dat het onderzoek
naar passend werk in het eerste spoor niet zorgvuldig en onvoldoende is geweest.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat, anders dan eiser in zijn bezwaar, de
commissie in haar advies en verweerder in het bestreden besluit hebben vermeld, de brief van 23 december 2021 een voornemenbrief is en derhalve geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontslagbesluit van
4 januari 2022 is het primaire besluit en verweerder heeft dit in zijn verweerschrift wel als zodanig benoemd. Nu eiser op 1 februari 2022 bezwaar heeft gemaakt, derhalve na het primaire besluit, en verweerder uitgebreid is ingegaan op de bezwaren van eiser tegen het ontslag, zal de rechtbank het bezwaar opvatten als zijnde gericht tegen het primaire besluit van 4 januari 2022. Hierdoor zijn de belangen van eiser niet geschaad.
5.1.
Artikel 94 van het Barp luidde ten tijde hier van belang en voor zover relevant als volgt:
1. Anders dan op aanvraag van de ambtenaar, bij wijze van straf of (…) kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van:
(…)
e. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
(…)
3. Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, kan slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
c. na een zorgvuldig onderzoek is gebleken dat binnen het gezagsbereik van het bevoegd gezag of bij een andere werkgever geen passende arbeid voorhanden is.
(…)
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder u, van het Barp moet onder ‘passende arbeid’ worden verstaan: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak [3] moeten voorschriften over het herplaatsingsonderzoek nauwlettend worden nageleefd. Het onderzoek moet zorgvuldig worden uitgevoerd, waarbij elke reële mogelijkheid tot herplaatsing moet worden aangegrepen. Ook mogelijkheden van functies waar de voorkeur van de ambtenaar niet in eerste instantie naar uitgaat dienen te worden onderzocht. Verder moet, zoals eerder is geoordeeld, de beoordeling door het bevoegd gezag van de mogelijkheid van duurzame re-integratie worden bezien vanuit de situatie kort voor of ten tijde van de ontslagverlening en zien op een redelijke termijn daarna.
5.3.
Het geschil is beperkt tot de vraag of verweerder voldoende herplaatsings-inspanningen in zowel het eerste spoor, dus binnen de eigen politieorganisatie, als het tweede spoor, buiten de politieorganisatie, heeft verricht.
5.4.
Volgens eiser heeft verweerder - met inachtneming van zijn beperkingen alsmede de (arbeidskundige) rapportage en het deskundigenoordeel waarin hij voor een aantal uren beperkt belastbaar wordt geacht - onvoldoende onderzoek gedaan naar passende arbeid.
De rechtbank volgt dit standpunt van eiser.
Niet in geschil is dat bedoeld onderzoek tijdens de corona-maatregelen geen vorm heeft gekregen. De opmerking van verweerder ter zitting dat de meeste collega’s thuis werkten en dat eiser zich ook had kunnen melden, kan hier niet aan afdoen. Eiser heeft gesteld dat hij heeft gevraagd of hij bijvoorbeeld onopvallend kon surveilleren en dat daarop is gezegd dat men besmettingen wilde voorkomen en dat er geen werk voorhanden was. Verweerder heeft dit niet weerlegd. De rechtbank overweegt dat dit eiser niet mag worden tegengeworpen.
Verweerder heeft gewezen op de begeleiding door Team Vitaal. Daarover is in eerdergenoemd e-mailbericht van 8 juni 2022 summier beschreven dat het digitaal archiveren van cold case zaken en repro HB fysiek te belastend was. Andere facilitaire taken of administratieve taken zouden niet uitvoerbaar zijn, maar die taken zijn niet concreet omschreven. Niet afdoende is onderbouwd waarom de wapenkamertaken niet veilig werden geacht en dat eiser daarvoor niet de juiste opleiding zou hebben. Dit geldt ook voor het verplaatsen van voertuigen dat niet uitvoerbaar was gebleken en waar eiser had gevraagd om dit te mogen proberen. Eiser heeft tenslotte gesteld dat Team Vitaal is gericht op begeleiding naar werk op basis van arbeidstherapie en dit is door verweerder niet afdoende weerlegd.
Van de begeleiding door het LMC is geen rapport opgemaakt. Bij deze begeleiding, die nagenoeg op hetzelfde moment is gestart als de begeleiding door Team Vitaal, is het eerste spoor buiten beschouwing gelaten en is direct het onderzoek naar mogelijkheden binnen het tweede spoor via Fith ingesteld. Dit verdraagt zich niet zonder meer met het van toepassing zijnde Beleidskader [4] . Niet gebleken is dat de uitdrukkelijk voor het LMC voorgeschreven procedure spoor 1 is gevolgd.
Na deze begeleiding is nog het arbeidsdeskundig rapport van 29 juni 2021 uitgebracht. Niet gebleken is dat verweerder rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het daarop gebaseerde besluit van het UWV van 30 juni 2021, waarin is overwogen dat eiser nog kan werken. Daarmee staat vast het oordeel dat verweerder diende te onderzoeken welke passende mogelijkheden er bij de eigen organisatie zijn voor maximaal 2x4 uur per week. Daarbij komt dat het arbeidsdeskundig rapport dateert van 29 juni 2021, dus op het ontslagmoment ouder dan zes maanden [5] , en de ontslagverlening pas geruime tijd na dat rapport in gang is gezet. Niet gebleken is dat na genoemd besluit van het UWV, binnen de besluitvormingsfase, nader onderzoek is gedaan binnen het eerste spoor.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat het herplaatsingsonderzoek binnen het eerste spoor ten tijde van de ontslagverlening onvoldoende is geweest. Verweerder was reeds hierom niet bevoegd eiser op grond van artikel 94, derde lid, van het Barp per 1 februari 2022 ontslag te verlenen. Hetgeen partijen hebben gesteld over het onderzoek naar passende arbeid in het tweede spoor behoeft geen nadere bespreking. Dit geldt ook voor het aanbod van verweerder om eiser te begeleiden bij aanmelding als vrijwilliger bij de politie.
Conclusie
6. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit van 4 januari 2022 herroepen. Dit betekent niet dat eiser zonder meer herplaatsbaar moet worden geacht binnen het gezagsbereik van verweerder, maar wel dat, uitgaande van de voor eiser geldende medische beperkingen, alsnog een zorgvuldig onderzoek naar passende arbeid - al dan niet in deeltaken - binnen het eerste spoor moet plaatsvinden. [6]
7. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,- en een wegingsfactor 1 en verder 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 8 augustus 2022;
- herroept het primaire besluit van 4 januari 2022 en bepaalt dat deze uitspraak in de
plaats treedt van het vernietigde besluit van 8 augustus 2022;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.868,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 94, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp)
2.E-mailbericht van verweerder aan de commissie van 8 juni 2022
3.Uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 25 augustus 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1960), r.o. 4.1.2., van 8 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1579), r.o. 4.2., en van 28 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1925), r.o. 4.1.2.
4.Het Beleidskader Inzetbaarheid en Re-integratie Nationale Politie (het Beleidskader), pag. 22 - Procedure spoor 1
5.Het Handboek Inzetbaarheid en Re-integratie Nationale Politie (het Handboek), pag. 20
6.Zie voetnoot 3, uitspraak van de Raad van 25 augustus 2022