In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser had op 20 april 2022 een aanvraag ingediend voor een aanvullende beurs voor de jaren 2012 tot en met 2016. De aanvraag werd afgewezen omdat studiefinanciering niet kan worden toegekend voor een periode voorafgaand aan het studiejaar waarin de aanvraag is ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 2012 al een aanvraag had gedaan voor studiefinanciering, maar deze aanvraag was gewijzigd naar een rentedragende lening. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag voor de aanvullende beurs terecht was, omdat de wet dwingend voorschrijft dat aanvragen tijdig moeten worden ingediend. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet kon aantonen dat er sprake was van een onbillijkheid van overwegende aard die een uitzondering op de wet rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.