ECLI:NL:RBDHA:2023:5932

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
NL23.6761
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Oostenrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag, gezien het feit dat de eiser eerder in Oostenrijk een asielaanvraag had ingediend. De eiser was het hier niet mee eens en stelde dat Nederland verantwoordelijk was, omdat hij in Oostenrijk niet adequaat was behandeld en er sprake zou zijn van illegale pushbacks.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 28 maart 2023 behandeld, maar de eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel gehanteerd en geoordeeld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de asielprocedure in Oostenrijk onacceptabel is. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar het AIDA-rapport, waaruit blijkt dat er geen structurele problemen zijn voor Dublinterugkeerders in Oostenrijk.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Oostenrijk te maken zal krijgen met ernstige tekortkomingen in de asielprocedure of met pushbacks. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 april 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.6761
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F. Jansen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De asielaanvraag van eiser is door verweerder niet in behandeling genomen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat Oostenrijk hiervoor verantwoordelijk is, omdat eiser eerder in Oostenrijk een asielaanvraag heeft ingediend.
2. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert aan dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag, omdat ten aanzien van Oostenrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft dit aan den lijven ondervonden. Zo had hij geen toegang tot een tolk of rechtsbijstandverlener, moest hij verplicht vingerafdrukken laten afnemen, is hem geen opvang geboden en had hij een tekort aan informatievoorziening. Volgens eiser is de algehele situatie in Oostenrijk onder de maat, omdat de Oostenrijkse autoriteiten zich schuldig maken aan illegale pushbacks. Verder gaat het horen van asielzoekers niet altijd goed, zijn de opvang- en aanmeldfaciliteiten inadequaat en zorgen bepaalde politiemaatregelen voor vernederende behandeling.
Vanwege deze tekortkomingen is klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten zinloos, aldus eiser.
Ter onderbouwing verwijst eiser naar het rapport 'Asylum information Database, Country Report: Austria, Update 2021' van april 2022 (hierna: AIDA-rapport). Verder verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch van 15 juni 20221 waarin prejudiciële vragen zijn gesteld over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser is de beantwoording van deze vragen relevant voor zijn zaak. Ter nadere onderbouwing verwijst eiser naar twee uitspraken van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch van 27 januari 20232 en 20 december 20223.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van Oostenrijk heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat verweerder niet langer van dit beginsel mag uitgaan.
4. Eiser heeft verklaard dat hij in Oostenrijk niet goed is behandeld en verwijst ter onderbouwing naar het AIDA-rapport. Daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van dusdanige ernstige, aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvang in Oostenrijk dat van hem niet kan worden verlangd dat hij naar dit land terugkeert. Hiervoor vindt de rechtbank van belang dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) op 20 oktober 20224 heeft bevestigd dat ten aanzien van Oostenrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In de daaraan ten grondslag liggende rechtbank uitspraak is het door eiser aangehaalde AIDA-rapport namelijk betrokken.
5. Verder is van belang dat uit het AIDA-rapport weliswaar volgt dat er problemen waren om toegang te krijgen tot de opvang, maar niet dat Dublinterugkeerders geen toegang kunnen verkrijgen tot opvang. Niet is gebleken dat bij Dublinclaimanten sprake is van specifieke problemen bij het verkrijgen van toegang tot het opvangsysteem. Ook staat in dit rapport dat Dublinclaimanten onmiddellijk toegang krijgen tot basiszorg totdat definitief op hun asielaanvraag is beslist.
6. Eiser heeft verder tijdens het Dublingehoor verklaard dat hij op de dag dat hij Oostenrijk binnenkwam, 19 oktober 2022, werd aangehouden en zijn vingerafdruk moest afgeven. Op 23 oktober 2022 heeft hij Oostenrijk verlaten. Volgens eiser is hij in die vier dagen niet naar behoren geholpen door de Oostenrijkse autoriteiten. Bepaalde politiemaatregelen zouden zelfs vernederend zijn. Het ligt op de weg van eiser, als hij in Oostenrijk problemen ervaart of meent dat Oostenrijk zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen, zich te wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten in Oostenrijk. Niet is gebleken dat dit onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij de behandeling van zijn asielaanvraag bij de Oostenrijkse autoriteiten feitelijk geen toegang zal hebben tot een tolk of rechtsbijstand. Uit het AIDA-rapport blijkt dat Dublinterugkeerders bij een gehoor worden bijgestaan door een tolk en dat (gratis) rechtsbijstand mogelijk is. Het rapport biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat asielzoekers feitelijk geen beroep kunnen doen op een tolk of rechtsbijstand. Dat asielzoekers in Oostenrijk structureel een informatieachterstand hebben,
2 NL22.25771 (niet gepubliceerd).
3 NL22.22036 (niet gepubliceerd).
is hiermee ook niet aannemelijk gemaakt. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser de uitkomst van zijn asielaanvraag niet heeft afgewacht en Oostenrijk heeft verlaten.
7. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening worden overdragen aan Oostenrijk te maken zullen krijgen met pushbacks. Uit het AIDA-rapport blijkt dat Oostenrijk eind 2020 meerdere personen die via Slovenië Oostenrijk binnen waren gekomen op grond van een bilaterale overeenkomst aan Slovenië heeft overgedragen, ondanks het feit dat zij in Oostenrijk om internationale bescherming hadden verzocht. Uit het AIDA-rapport volgt echter niet dat pushbacks in Oostenrijk al geruime tijd en op grote schaal plaatsvinden, zodat niet gezegd kan worden dat de gestelde tekortkomingen onder het bereik van artikel 3 van het EVRM5 of artikel 4 van het Handvest6 vallen. Eisers asielverzoek staat in Eurodac geregistreerd en er ligt een (fictief) claimakkoord met de Oostenrijkse autoriteiten. Uit het AIDA-rapport volgt niet dat Dublinterugkeerders specifieke problemen ondervinden als zij in Oostenrijk een asielaanvraag indienen. Er is daarom geen aanleiding om te veronderstellen dat eiser een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling door te worden verwijderd naar het grondgebied van een andere lidstaat zonder behandeling van zijn asielverzoek.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wachten. Anders dan in de uitspraak waarin de prejudiciële vragen zijn gesteld, is niet gebleken dat eiser zelf met pushbacks te maken heeft gehad. Ook is niet gesteld of gebleken dat eiser, na zijn overdracht in het kader van de Dublinverordening, doormiddel van een pushback zal worden teruggestuurd naar een derde land. Daar komt bij dat na het stellen van deze prejudiciële vragen de Afdeling op 20 oktober 2022 nog heeft bevestigd dat ten aanzien van Oostenrijk kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
9. Verweerder heeft terecht de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk daarvoor verantwoordelijk is. Van een motiveringsgebrek is geen sprake. De gronden slagen niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
5 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.