ECLI:NL:RBDHA:2023:5968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
NL23.11209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht met betrekking tot een Marokkaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Marokkaanse eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 februari 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 21 april 2023 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij zowel eiser als de staatssecretaris zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het vorige onderzoek op 21 februari 2023. De toetsing richtte zich op de periode daarna. Eiser stelde dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkte aan zijn uitzetting. De rechtbank concludeerde echter dat de staatssecretaris voldoende stappen had ondernomen, waaronder het versturen van lp-aanvragen naar de Marokkaanse en Algerijnse autoriteiten en het houden van vertrekgesprekken met eiser. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de Marokkaanse autoriteiten niet zouden meewerken aan de uitzetting van eiser en dat eiser niet actief meewerkte aan zijn terugkeer.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbrak en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelde. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11209

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 6 februari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 21 februari 2023 (in de zaak NL23.3709) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de voortgangsrapportage leidt de rechtbank af dat de staatssecretaris op 14 februari 2023 een lp-aanvraag aan de Marokkaanse autoriteiten heeft verstuurd. De staatssecretaris heeft naar aanleiding van een door eiser overgelegde kopie van een document (rijbewijs) op 1 maart 2023 ook een lp-aanvraag naar de Algerijnse autoriteiten verstuurd. Nu eiser voorafgaand aan de zitting nog geen originele documenten heeft overgelegd die aantonen dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft, mag de staatssecretaris er op dit moment nog steeds van uitgaan dat eiser de Marokkaanse nationaliteit heeft. Ook blijkt uit de voortgangsrapportage dat de staatssecretaris driemaal schriftelijk gerappelleerd heeft op de lp-aanvraag naar Marokko. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de Marokkaanse autoriteiten in het geval van eiser niet kunnen of willen overgaan tot de afgifte van een lp en dat daarom het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269) heeft geoordeeld dat er in zijn algemeenheid ten aanzien van Marokko nog steeds van ‘zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn’ kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft dit oordeel in haar uitspraak van 2 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:438) bevestigd. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat eiser niet actief en volledig meewerkt aan zijn terugkeer naar Marokko, terwijl dit wel van hem wordt gevergd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank vooralsnog van oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het geval van eiser niet ontbreekt.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. De staatssecretaris heeft sinds het sluiten van het vorige onderzoek op 21 februari 2023, 23 maart 2023 en 20 april 2023 vertrekgesprekken met eiser gehouden en de staatssecretaris heeft daarnaast op 24 februari 2023 (enkel naar Marokko), 15 maart 2023 en 6 april 2023 schriftelijk gerappelleerd op de twee lp-aanvragen. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de bewaring niet onrechtmatig is.
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van
Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is
ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden in het kader van de voortduring van de
maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet
de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode
tussen het sluiten van het vorige onderzoek op 17 februari 2023 en het sluiten van het
onderhavige onderzoek op 21 april 2023 op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.