ECLI:NL:RBDHA:2023:5985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.1297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag in het kader van de Dublin-procedure

In deze zaak heeft eiser op 15 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 19 november 2020 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft op 4 november 2022 een ingebrekestelling verstuurd, gevolgd door een tweede ingebrekestelling op 22 november 2022. De rechtbank concludeert dat de wettelijke beslistermijn op 10 maart 2022 is verstreken en dat beide ingebrekestellingen tijdig zijn verzonden. Het beroep is gegrond verklaard.

De rechtbank draagt verweerder op om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en legt een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1297

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 15 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 19 november 2020.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 19 november 2020 een asielaanvraag ingediend. Nadat deze aanvraag is behandeld in de Dublin-procedure, heeft verweerder op 10 september 2021 aan eiser meegedeeld dat zijn aanvraag in de nationale procedure wordt behandeld. De wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de behandeling van de aanvraag [1] liep af op 10 maart 2022.
3. Op 4 november 2022 heeft eiser een eerste ingebrekestelling verstuurd.
4. Verweerder heeft eiser op 21 november 2022 bericht dat zijn aanvraag zou worden behandeld in de verlengde asielprocedure. Hij geeft in deze brief aan dat de wettelijke beslistermijn op 18 oktober 2022 is verstreken en dat de besluitvorming zo spoedig mogelijk zal worden voortgezet.
5. Op 22 november 2022 heeft eiser een tweede ingebrekestelling verzonden. Vervolgens heeft hij op 15 januari 2023 beroep wegens niet tijdig beslissen op een aanvraag ingesteld bij de rechtbank.
6. Verweerder heeft zijn standpunt dat de beslistermijn op 18 oktober 2022 is verlopen, niet onderbouwd. Indien deze stellingname correct is, zou dit betekenen dat WBV 2022/22 [2] op deze zaak van toepassing is. Op grond van dit besluit wordt de beslistermijn van alle asielaanvragen waarvan de beslistermijn nog niet was verlopen op 27 september 2022, generiek met maximaal negen maanden verlengd. De beslistermijn zou in dat geval op 18 juli 2023 aflopen en de ingebrekestelling en het beroep zouden niet-tijdig, want te vroeg, zijn ingediend.
7. De rechtbank vindt in het dossier geen aanleiding om te veronderstellen dat de wettelijke beslistermijn op een ander moment dan op 10 maart 2022 is verstreken. Dit betekent dat beide ingebrekestellingen tijdig zijn verzonden en het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is gegrond.
8. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen, verweerder een dwangsom op te leggen van € 100 voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven en verweerder te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.
9. Op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit.
10. Op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 2020 [3] houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijk termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van een andere beslistermijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter stelt dus geen nadere beslistermijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekendmaken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken-model) passend.
11. De rechtbank stelt vast dat eiser meerdere malen is gehoord. Naast een aanmeldgehoor en een gehoor in het kader van de Dublin-procedure, heeft hij een nader gehoor gehad op 21 november 2022 en een aanvullend gehoor op 9 januari 2023. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder nu binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden zijn besluit aan eiser bekendmaakt.
12. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 [4] volgt dat artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND onverbindend is voor zover daarin is bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Dit betekent dat de bestuursrechter ook in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat verweerder binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
13. De rechtbank zal om deze reden bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
14. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizend vijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 42, eerste en zesde lid, Vreemdelingenwet 2000.
2.Besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 22775; in werking getreden op 27 september 2022.