ECLI:NL:RBDHA:2023:6102

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
22/4912
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling maandbedrag aflossing studieschuld en de toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw uit [woonplaats], en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, waarin het maandbedrag voor de aflossing van haar studieschuld is vastgesteld op €690,37. Eiseres was van mening dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, zoals de hoge kosten door de ziekte van haar dochter en de alimentatieverplichtingen van haar partner.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een systeem waarbij geen rekening wordt gehouden met het besteedbaar inkomen van de debiteur. Dit betekent dat de persoonlijke uitgaven van eiseres niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de vaststelling van de draagkracht. De rechtbank oordeelt dat de studieschuld een persoonlijke schuld is en dat het inkomen van de partner van eiseres terecht is betrokken bij de draagkrachtmeting.

De rechtbank concludeert dat de hardheidsclausule niet van toepassing is in deze situatie, omdat de wetgever heeft voorzien dat de wijze van vaststelling van het toetsingsinkomen niet kan worden aangepast aan persoonlijke omstandigheden. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de minister hoeft de proceskosten niet te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4912

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

(gemachtigde: D.M.C. Zijlstra-Cuiper).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het maandbedrag dat eiseres in 2022 terug moet betalen vastgesteld.
Bij besluit van 26 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 29 maart 2023 middels een videoverbinding. Eiseres was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Wat heeft verweerder besloten?
1. Verweerder heeft het bedrag dat eiseres in 2022 per maand terug moet betalen voor de aflossing van haar studieschuld vastgesteld op €690,37.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres kan zich niet verenigen met de hoogte van het maandbedrag. Verweerder heeft bij de draagkrachtmeting ten onrechte geen rekening gehouden met de hoge kosten die zij moet maken vanwege de ziekte van haar dochter en het feit dat haar partner uit zijn inkomen ook alimentatie moet betalen. Daarnaast houdt verweerder de partner van eiseres ten onrechte verantwoordelijk voor een schuld die zij tijdens haar studententijd heeft opgebouwd. Eiseres wil graag dat de inkomenssituatie van haar partner buiten beschouwing wordt gelaten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat de maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht het totaal van het toetsingsinkomen van eiseres en haar partner in het peiljaar is. [1] Dit betekent echter, anders dan eiseres veronderstelt, niet dat de studieschuld van eiseres van haar partner teruggevorderd kan worden. De studieschuld is een persoonlijke schuld die alleen van eiseres teruggevorderd kan worden, maar bij de bepaling van de draagkracht van eiseres heeft verweerder terecht het inkomen van haar partner betrokken. Het betoog van eiseres slaagt niet.
4. De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog dat de wetgever uitdrukkelijk heeft gekozen voor een systeem waarbij geen rekening wordt gehouden met het besteedbaar inkomen van eiseres. Dat daardoor geen rekening kan worden gehouden met de uitgaven van eisers is door de wetgever voorzien en levert geen onbedoeld effect op. [2] Daarnaast is de wijze waarop het toetsingsinkomen wordt vastgesteld uitgezonderd van de toepassing van de hardheidsclausule. [3] De rechtbank concludeert dat het voor verweerder niet mogelijk is bij de vaststelling van de draagkracht rekening te houden met de hoge ziektekosten voor de dochter van eiseres en de alimentatieverplichtingen van haar partner. Het betoog van eiseres slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiseres heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6.10, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf).
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 januari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:58).
3.Artikel 11.5, tweede lid, Wsf.