In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een student, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiser had studiefinanciering aangevraagd, inclusief een studentenreisproduct, maar zijn aanvraag werd aanvankelijk afgewezen. Na het indienen van bezwaar heeft de minister de beslissing gewijzigd en studiefinanciering met terugwerkende kracht toegekend. Eiser verzocht echter om schadevergoeding voor het gemiste reisproduct, omdat zijn abonnement te laat beschikbaar was gesteld. De minister wees dit verzoek af, met de argumentatie dat artikel 3.29 van de Wet studiefinanciering 2000 niet van toepassing was, aangezien er geen studiefinanciering was toegekend op het moment dat het reisproduct niet beschikbaar was.
De rechtbank oordeelde dat de minister terecht het verzoek om schadevergoeding had afgewezen. De rechtbank stelde vast dat artikel 3.29 van de Wet studiefinanciering 2000 alleen van toepassing is op situaties waarin studiefinanciering is toegekend, maar het reisproduct niet tijdig beschikbaar was. In dit geval was er echter geen sprake van een toekenning van studiefinanciering op het moment dat eiser het reisproduct misliep. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel, omdat hij geen vergelijkbare gevallen had aangedragen die de rechtbank kon beoordelen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder dat de minister de proceskosten hoefde te vergoeden.