In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdeling, eiser, op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk werd gehouden op basis van de Dublinverordening. Eiser werd op 14 december 2020 overgedragen aan Spanje en heeft op 20 maart 2023 opnieuw asiel aangevraagd in Nederland, terwijl hij tegelijkertijd strafrechtelijk gedetineerd was. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid legde op 11 april 2023 de maatregel van bewaring op, wat eiser aanvecht.
De rechtbank heeft de zaak op 26 april 2023 behandeld, waarbij eiser via telehoren aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam. De rechtbank overweegt dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht aan Spanje en dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de bewaring en stelde dat een lichter middel, zoals een meldplicht, voldoende zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de gronden voor de bewaring, waaronder het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan en het niet meewerken aan het vaststellen van zijn identiteit, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen.
De rechtbank concludeert dat de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet is bestreden en dat de opgelegde maatregel rechtmatig is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.