In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. B.M.C.F. de Groen, en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), vertegenwoordigd door P. van Leerdam. Eiser had een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) opgelegd gekregen, maar omdat hij de Nederlandse taal niet beheerst, heeft het CBR besloten deze maatregel om te zetten in een verplichting tot deelname aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij niet schuldig is aan de snelheidsovertreding waarop de maatregel is gebaseerd en dat de procedure onterecht is verlopen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Eiser heeft geen tegenbewijs geleverd dat de snelheidsmeting onjuist zou zijn. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheid dat eiser niet schuldig is bevonden in strafrechtelijke zin, niet afdoet aan de mogelijkheid van het CBR om een maatregel op te leggen ter waarborging van de verkeersveiligheid. De rechtbank concludeert dat het opleggen van het onderzoek naar de rijvaardigheid noodzakelijk en geschikt is, gezien de gemeten snelheidsovertreding en de onduidelijkheid over de beheersing van de Nederlandse taal door eiser.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Eiser heeft geen recht op vergoeding van proceskosten, omdat het CBR met de vervanging van het bestreden besluit 1 door het bestreden besluit 2 niet aan eiser is tegemoetgekomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden om in beroep te gaan bij de Raad van State.