ECLI:NL:RBDHA:2023:6449
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning voor studie wegens onvoldoende studievoortgang
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Chinese student en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de intrekking van zijn verblijfsvergunning voor studie. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning terecht was, omdat de student door de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) was afgemeld wegens onvoldoende studievoortgang. De rechtbank stelde vast dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de intrekking konden rechtvaardigen, en dat de intrekking niet in strijd was met de Studierichtlijn of het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet ten onrechte had besloten de verblijfsvergunning in te trekken, aangezien de student niet voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend. De rechtbank oordeelde ook dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet in het voordeel van de student uitviel, omdat zijn privéleven niet opwoog tegen het belang van de overheid om regels te handhaven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bepaalde dat de Staatssecretaris het griffierecht moest vergoeden en de proceskosten moest vergoeden.