ECLI:NL:RBDHA:2023:650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
NL22.5773
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet-toekennen van een bestuurlijke dwangsom na inwilliging van een verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 4 april 2022 werd ingewilligd, maar waarbij geen bestuurlijke dwangsom werd toegekend. Eiser was het niet eens met dit besluit en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht.

Eiser had zijn aanvraag op 21 juli 2021 ingediend, en de wettelijke beslistermijn was op 21 januari 2022 verstreken. Eiser heeft verweerder op 25 januari 2022 in gebreke gesteld, maar verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat hij geen dwangsom verschuldigd is op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. Eiser betoogde dat deze wet onverbindend is en dat hij in strijd met het gelijkheidsbeginsel is behandeld, omdat andere asielzoekers wel een dwangsom hebben ontvangen.

De rechtbank overwoog dat de Tijdelijke wet, die sinds 11 juli 2021 van kracht is, bepaalt dat artikel 4:17 van de Awb niet van toepassing is op besluiten tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. De hoogste bestuursrechter heeft eerder geoordeeld dat deze wet niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht geen bestuurlijke dwangsom aan eiser heeft verbeurd en dat het beroep ongegrond is verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5773

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 4 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd maar geen bestuurlijke dwangsom toegekend.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft zijn aanvraag op 21 juli 2021 ingediend. Dit betekent dat de wettelijke beslistermijn op 21 januari 2022 is verstreken. Eiser heeft verweerder bij brief van 25 januari 2022 laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de ingebrekestelling). Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat verweerder op 4 april 2022 een besluit heeft genomen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geen bestuurlijke dwangsom aan eiser toegekend. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de ingediende ingebrekestelling geldig is maar dat hij, gelet op de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet) [2] , geen dwangsom verschuldigd is.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
4. Eiser voert aan dat verweerder aan hem ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom heeft toegekend. Volgens eiser is de Tijdelijke wet onverbindend, voor zover hierbij is uitgesloten dat verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurt. Ook voert eiser aan dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, omdat hij aan andere asielzoekers die na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet een ingebrekestelling hebben ingediend, wel een dwangsom heeft toegekend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
6. De rechtbank overweegt dat in de Tijdelijke wet, zoals deze geldt vanaf 11 juli 2021, is neergelegd dat artikel 4:17 van de Awb niet van toepassing is op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. [3] Op 30 november 2022 heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat de Tijdelijke wet, voor zover daarin is uitgesloten dat verweerder een dwangsom verbeurt indien hij na een ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, het Unierechtelijke beginsel van effectieve rechtsbescherming en het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel. [4] Dit betekent dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser heeft verbeurd.
7. De rechtbank overweegt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat eiser dit beroep niet nader heeft geconcretiseerd. De rechtbank kan daarom niet beoordelen of sprake is van gelijke gevallen die gelijk moeten worden behandeld.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr.J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.(Stb. 2020, 242).
3.Artikel 1 van de Tijdelijke wet.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352).