ECLI:NL:RBDHA:2023:6544

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
NL22.25003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan een vreemdeling met een strafrechtelijk verleden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 21 november 2022, waarbij hem de verplichting werd opgelegd om te verblijven in een bepaalde gemeente, op basis van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer en heeft de eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijf heeft en dat de vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd omdat hij een gevaar voor de openbare orde vormt. Dit gevaar is onderbouwd door eerdere veroordelingen van de eiser voor strafbare feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en vuurwapenhandel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de maatregel noodzakelijk is voor de bescherming van de openbare orde en dat er geen minder belastend alternatief beschikbaar is.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de stelling dat de maatregel in strijd is met de Terugkeerrichtlijn en het verbod van willekeur, verworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgelegde maatregel proportioneel is en dat de belangen van de eiser niet opwegen tegen de noodzaak van de maatregel. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25003

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Verbaas).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder met toepassing van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) aan eiser de verplichting opgelegd met ingang van 21 november 2022 te verblijven in de gemeente [plaats] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 3 januari 2023 ter behandeling verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De rechtbank heeft verweerder bij brief van 18 januari 2023 een aantal vragen gesteld. Verweerder heeft hierop bij brief van 1 februari 2023 geantwoord. Eiser heeft vervolgens op 8 februari 2023 schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit is het hierna volgende voorafgegaan.
1.1.
Eiser is in [geboortejaar] in Marokko geboren en in [jaar] in Nederland ingeschreven. Eiser is meermalen veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder in [land] op 26 juni 2018.
1.2.
Bij arrest van 25 januari 2022 is eiser in hoger beroep door het Gerechtshof Den Haag veroordeeld voor deelname aan een organisatie die tot oogmerk het plegen van misdrijven heeft. Bij arrest van 12 juli 2022 is eiser in hoger beroep door het Gerechtshof Den Haag veroordeeld voor vuurwapenhandel.
1.3.
Bij besluit van 11 december 2019 is eisers verblijfsvergunning ingetrokken. Tevens is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar. Bij besluit van 15 september 2021 is het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 juli 2022 is geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat verweerder niet bevoegd was de verblijfsvergunning in te trekken. Vervolgens is gemotiveerd waarom het beroep wel gegrond is en een nieuw besluit moet worden genomen. Op 16 en 27 september 2022 hebben eiser, respectievelijk zijn partner, mondeling hun bezwaren toegelicht. Bij besluit van 9 november 2022 is het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
1.4.
Op 12 november 2022 is (aansluitend op de detentie van eiser) de maatregel van bewaring opgelegd. Op 21 november 2022 is de maatregel van bewaring opgeheven na een daartoe strekkend bevel van de rechtbank.
1.5.
Eiser is op 21 november 2022 in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over de voorgenomen vrijheidsbeperkende maatregel kenbaar te maken. Ten aanzien van de op te leggen maatregel, geeft hij aan dit geen probleem te vinden omdat hij allang blij is dat hij naar buiten kan. Ten aanzien van de mogelijke medische omstandigheden waarmee rekening gehouden zou moeten worden, heeft eiser aangegeven dat hij geen medische problemen heeft. Ten aanzien van de overige persoonlijke, individuele omstandigheden of andere beletselen die zouden kunnen leiden tot het afzien van de maatregel, heeft hij aangegeven dat hij geen persoonlijke omstandigheden heeft die van belang zijn.
2. Op 21 november 2022 is de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd waarbij eiser is verplicht om met ingang van dezelfde datum te verblijven in de gemeente [plaats] . Daarbij is gewezen op het belang van de openbare orde en de veroordelingen op onder meer 25 januari 2022 en 12 juli 2022.
2.1.
Eiser meent dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel, gelet op het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit, valt onder de Terugkeerrichtlijn. Gelet op de wijze waarop de maatregel aan eiser is opgelegd, is deze volgens eiser in strijd met de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank wordt verzocht hierover prejudiciële vragen te stellen indien hier twijfel over bestaat. Eiser acht de maatregel verder in strijd met het verbod van willekeur, nu er andere personen met een vergelijkbaar strafrechtelijk verleden zijn aan wie geen vrijheidsbeperking is opgelegd. Eiser stelt dat hij de indruk heeft dat verweerder eiser nog altijd ziet als gevaar voor de nationale veiligheid, maar dat hij is vrijgesproken van enig terroristisch oogmerk. In de reactie van 8 februari 2023 is eiser ingegaan op de Tijdelijke wet bestuursrechtelijke maatregelen terrorismebestrijding (TwbmT). Eiser betwist voorts dat de gronden van de maatregel correct zijn en ook dat hij een gevaar voor de openbare orde zou zijn. Eiser verwijst hiertoe naar een rapportage van Forensisch Maatwerk van 19 maart 2021. Het gebiedsgebod is volgens hem te beperkt, gelet op de elders wonende familieleden, en contraproductief, gezien eisers strafrechtelijke verleden dat zich in [plaats] heeft afgespeeld. Voorts betoogt eiser dat de maatregel in strijd is met de artikelen 3:3 en 3:4 van de Awb en de artikelen 8 en 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) EVRM. Zonder zicht op uitzetting of verwijdering is de oplegging van de maatregel volgens eiser uit den boze en kan het vreemdelingenrecht niet worden gebruikt om enige vorm van vrijheidsbeperking aan eiser op te leggen. Eiser klaagt verder over de (te) late opheffing van de bewaringsmaatregel.
2.2.
Verweerder stelt voorop dat artikel 56 van de Vw 2000 een nationale bevoegdheid betreft. De termen ‘openbare orde’ en ‘nationale veiligheid’ moeten worden uitgelegd in het licht van de bedoeling van de Nederlandse wetgever. Verweerder wijst er op dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft en geen recht heeft om zich in vrijheid door Nederland te bewegen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de maatregel mede is opgelegd met oog op het bewerkstelligen van het vertrek van eiser. De maatregel is daarom tweeledig, volgens verweerder. Aan de voorwaarden voor oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 van de Vw 2000 is voldaan. Verweerder stelt bij het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te nemen. Verweerder stelt dat de belangen van de vreemdeling bij de omvang van het gebiedsgebod worden gewogen. In verband met de bescherming van de openbare orde is de gebiedsbeperking proportioneel, aldus verweerder.
Toetsingskader
3. De stelling van eiser dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel valt onder de Terugkeerrichtlijn en in strijd is met de Terugkeerrichtlijn en hetgeen is gesteld over de TwbmT slaagt niet. De rechtbank verwijst hiertoe naar de overwegingen 3 tot en met 5 in de vandaag gedane uitspraak in de zaak met kenmerk NL22.14525.
4. De rechtbank slaat verder acht op het onder 6. geschetste toetsingskader in de vandaag gedane uitspraak in de zaak met kenmerk NL22.14525.

Beoordeling in de zaak van eiser

5. De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
5.1.
Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. De vrijheidsbeperkende maatregel is aan eiser opgelegd omdat hij een gevaar voor de openbare orde is. Het gevaar voor de openbare orde bestaat er volgens de besluitvorming uit dat eiser niet heeft voldaan aan zijn vertrekplicht; niet over een vaste woon- of verblijfplaats en voldoende middelen van bestaan beschikt; niet dan wel onvoldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit; en veroordeeld is ter zake van een strafbaar feit.
5.2.
Verweerder heeft in antwoord op vragen van de rechtbank toegelicht dat voor de invulling van het begrip ‘openbare orde’ de bedoeling van de Nederlandse wetgever doorslaggevend is. Analoog aan paragraaf B1/4.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) verstaat verweerder onder openbare orde: gevaar voor de openbare rust; gevaar voor de goede zeden; gevaar voor de volksgezondheid; gevaar voor de (goede) internationale betrekkingen; of ongewenste politieke activiteiten. Verder heeft verweerder gewezen op het model m108a, dat wordt gebruikt bij de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel en dat is opgenomen in deel A van de Vc 2000. Daarin is nader omschreven in welke gevallen van een gevaar voor de openbare orde sprake kan zijn.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser een gevaar is voor de openbare orde. Zoals verweerder in het besluit ook heeft vermeld is eiser meerdere malen veroordeeld voor een strafbaar feit. De laatste veroordeling door het Gerechtshof Den Haag (niet onherroepelijk) betrof daarbij een veroordeling tot een gevangenisstraf van 44 maanden voor de handel in vuurwapens en munitie. Verweerder heeft er op gewezen dat dit een ernstig misdrijf is. Hiermee is reeds genoegzaam gemotiveerd dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde in de zin van artikel 56 van de Vw 2000. De rechtbank laat daarom de overige gronden van eiser die zich richten op het gevaar voor de openbare orde onbesproken. De verwijzing naar het rapport van Forensisch Maatwerk kan eiser niet baten. Daargelaten of het rapport van Forensisch Maatwerk een deskundigenrapport is dat door verweerder in het kader van het opleggen van de onderhavige bestuurlijke maatregel moet worden betrokken, blijkt uit dat rapport dat zonder gerichte aanpak, interventies en juridische stok achter de deur er een aanzienlijk risico op recidive is. Daarmee doet het rapport geen afbreuk aan het gevaar voor de openbare orde.
5.4.
Als het gaat om de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft verweerder ter
zitting toegelicht dat door aan eiser een gebiedsgebod op te leggen het voor hem lastiger wordt om criminele activiteiten te ontplooien. Zo is het lastiger om ergens af te spreken. Door het gebiedsgebod te beperken tot de gemeente [plaats] is de kans groter dat de autoriteiten hem kennen, waardoor beter toezicht kan worden gehouden. Wijkagenten kunnen bijvoorbeeld iemand beter in de gaten houden. Van de maatregel gaat volgens verweerder preventieve werking uit. Hoe groter het gebied, hoe lastiger het is om de vrijheidsbeperkende maatregel te handhaven. Volgens verweerder is de maatregel noodzakelijk en is er geen minder belastend alternatief beschikbaar. Het gebied kan -na overleg- worden vergroot, zeker als de maatregel langer duurt.
5.5.
Eiser is voorafgaand aan de maatregel gehoord, maar heeft toen geen belangen naar voren gebracht om het aangewezen gebied te vergroten. Eiser heeft ten aanzien van de maatregel ter zitting gesteld dat de omvang van het gebiedsgebod hem belemmert. Hij heeft langere tijd vastgezeten en nu hij eindelijk op vrije voeten is wil hij zich graag buiten de gemeente [plaats] kunnen begeven. Hij overweegt bovendien met zijn vriendin te gaan samenwonen buiten de gemeente [plaats] zodat hij niet meer in aanraking komt met oude bekenden uit het criminele milieu.
5.6.
Gelet op het gevaar voor de openbare orde, afgezet tegen de door eiser geschetste belangen, bestaat er geen grond voor het oordeel dat de maatregel niet kan worden opgelegd.
6. De rechtbank oordeelt tot slot dat eisers klacht over de (te) late opheffing van de bewaringsmaatregel niet slaagt. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] dat als een maatregel van inbewaringstelling niet onverwijld na een daartoe strekkend rechterlijk bevel wordt opgeheven, de daarop volgende bewaringsmaatregel onrechtmatig is. Daarvoor is doorslaggevend dat in zo’n geval sprake is van een gedurende enige tijd zonder wettelijke grondslag toegepaste vrijheidsontneming, via welke de vreemdeling in de macht van de tot in bewaringstelling en uitzetting bevoegde autoriteiten is gebleven. Deze rechtspraak mist toepassing in onderhavige zaak. Het feit dat eiser zich ten tijde van het gehoor en het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel nog in het DTC te [plaats] bevond is geen voorwaarde geweest voor het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel. De maatregel had ook op een ander moment, niet meteen aansluitend op de bewaring, kunnen worden opgelegd.
Ook in hetgeen overigens nog is aangevoerd ziet de rechtbank geen grond gelegen voor het oordeel dat de maatregel niet kan worden opgelegd.
7. Artikel 56 van de Vw 2000 schrijft niet voor dat de maatregel periodiek moet worden getoetst. Voor zover eiser in de toekomst meent dat er belangen zijn die nopen tot een andere weging, kan hij een verzoek om opheffing indienen. Tegen een afwijzing hiervan kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank. [2]
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, voorzitter, en mr. J. Boerlage-van den Bosch en mr. A. Nieuwenhuis, leden, in aanwezigheid van J.H. Folkers, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 25 mei 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB0241.
2.uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 22 december 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:15519.