In deze zaak heeft eiser op 26 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 13 december 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 8 september 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft echter besloten het beroep te handhaven, specifiek met betrekking tot de vraag of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd door de staatssecretaris. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. Eiser heeft zijn beroep willen handhaven voor zover het gaat om de bestuurlijke dwangsommen. De rechtbank wijst erop dat de Tijdelijke wet, die van toepassing is op besluiten op asielaanvragen, bepaalt dat er geen bestuurlijke dwangsommen kunnen worden verbeurd. Dit betekent dat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor ook in dit opzicht het procesbelang ontbreekt.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Desondanks heeft de rechtbank, gezien het feit dat eiser terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser. Deze kosten zijn vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.
De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak, binnen zes weken na verzending.