ECLI:NL:RBDHA:2023:6602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
NL22.11897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen

In deze zaak heeft verzoeker op 24 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 23 november 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 18 augustus 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Verzoeker heeft echter besloten het beroep te handhaven, met de vraag of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd. De rechtbank heeft op 30 november 2022 meegedeeld dat een zitting niet nodig is, maar verzoeker heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de aanvraag inmiddels is ingewilligd. Verzoeker heeft zijn beroep willen handhaven voor zover het gaat om de bestuurlijke dwangsommen, maar de rechtbank oordeelt dat de Tijdelijke wet op asielaanvragen deze mogelijkheid uitsluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat deze wet niet in strijd is met het Unierecht.

Aangezien verzoeker met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, ontbreekt het procesbelang. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, maar veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt op 3 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11897

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], verzoeker

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 24 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 23 november 2021.
Bij besluit van 18 augustus 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd.
Desgevraagd heeft eiser meegedeeld het beroep te handhaven met het oog op de vraag of verweerder bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
Op 6 september 2022 heeft eiser meegedeeld een zitting te willen gelet op de divergerende jurisprudentie.
Naar aanleiding van de Afdelingsuitspraak van 30 november 2022 [1] heeft de rechtbank meegedeeld dat het niet nodig is in deze zaak een zitting te houden. Mocht eiser dit wel willen, dan dient eiser te reageren binnen twee weken. Naar aanleiding hiervan is geen nader bericht van de kant van eiser ontvangen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser, dient te worden vastgesteld dat met de inwilliging van deze aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen zodat eiser gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb in zoverre geen procesbelang meer heeft.
2. Eiser heeft zijn beroep willen handhaven voor zover verweerder in het besluit van 18 augustus 2022 heeft geconcludeerd dat hij aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet [3] sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Het gevolg hiervan is dat verweerder aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren.
3. De Afdeling [4] heeft bij uitspraak van 30 november 2022 geoordeeld dat er geen aanleiding is voor de conclusie dat de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend moet worden geacht wegens strijd met het Unierecht.
4. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt.
5. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Omdat eiser vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag terecht beroep heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is omdat het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Algemene wet bestuursrecht.
3.De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.