ECLI:NL:RBDHA:2023:6703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
NL23.12229
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van de maatregel van bewaring in het kader van vreemdelingenrecht met betrekking tot medische omstandigheden en individuele belangenafweging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De maatregel van bewaring was opgelegd door verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op 15 december 2022. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten op 28 april 2023, maar heropende het op 1 mei 2023 om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken. Verweerder heeft op 2 mei 2023 gereageerd, waarna het onderzoek opnieuw werd gesloten op 3 mei 2023.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Eiser voerde aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt en dat zijn psychische toestand is verslechterd door de omstandigheden in de P.I. Vught. De rechtbank oordeelde echter dat de stellingen van eiser niet voldoende waren onderbouwd met medische documenten en dat de zorgverlening in detentie gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. De rechtbank concludeerde dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en verklaarde het beroep ongegrond. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op 10 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12229

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Verweerder heeft op 15 december 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek
op 28 april 2023 gesloten.
De rechtbank heeft op 1 mei 2023 aanleiding gezien het onderzoek te heropenen om
verweerder in de gelegenheid te stellen schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken.
Verweerder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt op 2 mei 2023.
De rechtbank heeft voorts bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het
onderzoek op 3 mei 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij de maatregel van bewaring en het voortduren
ervan al eerder heeft getoetst. [1] Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment
van het sluiten van het onderzoek in het laatste (vervolg)beroep, 6 april 2023, de
maatregel van bewaring rechtmatig is.
Voortvarend handelen
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt en dat er door verweerder onvoldoende inspanningen zijn verricht. Eiser wordt alsnog niet bezocht in de P.I. [2] Vught en het laatste vertrekgesprek heeft op 19 januari 2023 plaatsgevonden. Eiser wordt onvoldoende bijgestaan of begeleid bij terugkeer. Uit de voortgangsrapportage blijkt verder niet of de pogingen om weer in contact te komen met eiser zijn gelukt.
5. Uit de voortgangsrapportage volgt dat verweerder regelmatig contact heeft gelegd met de P.I. Vught met als doel om een vertrekgesprek te houden met eiser. Verweerder heeft in zijn bericht van 2 mei 2023 desgevraagd meegedeeld dat eiser tot op heden telkens heeft gezegd dat hij niet in gesprek wenst te gaan met de DT&V. [3] Dit terwijl op eiser een medewerkingsplicht rust waardoor van hem verwacht mag worden dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. [4] In de voortgangsrapportage staat bovendien dat er op 26 april 2023 een presentatie in persoon bij de Marokkaanse autoriteiten was gepland. In het verweerschrift heeft verweerder desgevraagd meegedeeld dat eiser zijn medewerking heeft verleend aan deze presentatie en de lp [5] -aanvraag daadwerkelijk door de Marokkaanse autoriteiten in onderzoek is genomen. De beroepsgrond van eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt en onvoldoende inspanningen verricht, treft daarom geen doel.
Individuele belangenafweging
6. Eiser voert aan dat er geen aanleiding meer bestaat om zijn verblijf in de P.I. Vught voort te zetten op grond van het genoemde beheersbesluit. De rechtbank is hier in haar uitspraak van 7 april 2023 niet op ingegaan. Er is verder niet gemotiveerd waarom verweerder op dit moment wel of niet zou kunnen overgaan tot terugplaatsing in het DC Rotterdam. Eiser verblijft voor vreemdelingenbewaring in mensonterende omstandigheden die niet vergelijkbaar zijn met de omstandigheden in het DC Rotterdam. Verder is het welzijn van eiser inmiddels ernstig verslechterd. In de uitspraak van 7 april 2023 wordt verder onvoldoende gemotiveerd waarom de BPG-afdeling in het huis van bewaring van de P.I. Vught als speciale inrichting voor bewaring kan worden aangemerkt als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. [6] Het feit dat eiser met niemand contact heeft is voor hem best bezwarend, ook gelet op de lange duur van zijn verblijf op de BPG-afdeling. Eiser meent dat opnieuw getoetst dient te worden of het voortzetten van het verblijf binnen dit regime nog evenredig is. Bovendien belemmert zijn verblijf de voortgang van zijn uitzettingsprocedure, nu verweerder amper contact met eiser onderhoudt.
7. De rechtbank stelt voorop dat de bewaringsrechter slechts de rechtmatigheid van het voortzetten van de maatregel van bewaring toetst. De rechtbank betrekt hierbij alle feiten en omstandigheden sinds het moment van het sluiten van het onderzoek in het laatste (vervolg)beroep. De vorige uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 april 2023 staat in rechte vast en staat niet ter beoordeling. Wat betreft het al dan niet kunnen overgaan tot terugplaatsing in het DC Rotterdam heeft verweerder in zijn verweerschrift terecht verwezen naar zijn eerdere schrijven van 5 april 2023 waarin is vermeld dat over ongeveer vijf à zes weken zal worden besproken of eiser terug kan naar het DC Rotterdam. De rechtbank stelt vast dat deze periode niet was verstreken op het moment van sluiting van het onderzoek. Dat dit nog niet is besproken, maakt het voorduren van de maatregel op zichzelf niet onrechtmatig. Dat eiser verblijft in mensonterende omstandigheden waardoor zijn welzijn ernstig is verslechterd, wordt niet gevolgd. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd, noch nader geconcretiseerd. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift verder terecht op standpunt gesteld dat eisers stelling dat plaatsing op de BPG afdeling zonder contact met medegedetineerden voor hem best bezwarend is, op zichzelf niet leidt tot het oordeel dat de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend is. In dit verband heeft verweerder terecht opgemerkt dat binnen afzienbare tijd het voorduren van de plaatsing in de P.I. Vught zal worden besproken. Ook heeft verweerder terecht gewezen op de omstandigheid dat de huidige plaatsing van eiser onder het BPG regime, juist een gevolg is geweest van zijn eigen (gewelddadige) gedrag. Tot slot is niet gebleken dat het verblijf van eiser in de P.I. Vught de voortgang van zijn uitzettingsprocedure belemmert, eiser is immers op 26 april 2023 gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten.
Medische omstandigheden
8. Eiser voert aan dat hij te kampen heeft met psychische problemen, die sinds zijn komst in de P.I. Vught ernstig zijn verslechterd. Eiser voelt zich angstig en onzeker en kan niet goed slapen. Verder is sprake van inadequate behandeling van eiser. De juiste medicijnen worden niet toegediend, waardoor zijn toestand verslechtert. Eiser heeft op korte termijn adequate medische behandeling nodig die hij niet krijgt in de P.I. Vught.
9. Dat eiser te kampen heeft met psychische problemen die sinds zijn komst in de P.I. Vught ernstig zijn verslechterd, wordt niet gevolgd. Deze stelling is immers niet met (medische) documenten onderbouwd. Ook de stelling van eiser dat sprake is van inadequate behandeling wordt niet gevolgd, nu ook hier de onderbouwing ontbreekt. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het algemene uitgangspunt dat de zorgverlening in detentie gelijkwaardig is aan de zorgverlening in de vrije maatschappij, op zijn situatie niet van toepassing is. Daarbij heeft verweerder ook terecht gewezen op de omstandigheid dat door eiser evenmin is gesteld of gebleken dat hij zijn eventuele onvrede met de wijze van zorgverlening niet zou kunnen melden bij de medische dienst in de P.I. Vught.
Ambtshalve toetsing
10. Ook overigens is niet gebleken dat het voortduren van de maatregel van bewaring
onrechtmatig is.
Slotsom
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde
publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 23 december 2022,
2.Penitentiaire Inrichting.
3.Dienst Terugkeer en Vertrek.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2672.
5.Laissez-passer.
6.Richtlijn 2008/115/EG.