In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Coenen, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door R.C. de Goede, omdat er niet tijdig is beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn aanvraag op 24 februari 2022 ingediend, en volgens de wet moet de Staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit nemen. Eiser heeft de Staatssecretaris op 29 september 2022 in gebreke gesteld, maar heeft pas meer dan twee weken later beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond verklaard, omdat de Staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft bepaald dat de Staatssecretaris binnen een termijn van zestien weken na de uitspraak een besluit moet nemen. De rechtbank heeft ook een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Dit is in overeenstemming met de artikelen 8:55d en 8:72 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd, ondanks de Tijdelijke wet die eerder deze mogelijkheid uitsloot.
Daarnaast heeft de rechtbank eiser een vergoeding van € 418,50 voor proceskosten toegekend, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van zijn beroepschrift. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra en is openbaar gemaakt op 10 februari 2023.