ECLI:NL:RBDHA:2023:6886
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag door niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting nodig was, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder verdere behandeling op een zitting. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet indienen. Eiser heeft dit gedaan op 19 december 2022, maar de rechtbank oordeelt dat deze ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken.
De rechtbank verwijst naar artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel binnen zes maanden na ontvangst een besluit moet worden genomen. De beslistermijn kan worden verlengd onder bepaalde omstandigheden, zoals in dit geval met het besluit WBV 2022/22. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag van eiser onder dit besluit valt en dat de Staatssecretaris uiterlijk op 29 juni 2023 had moeten beslissen.
Eiser betwist dat de beslistermijn geldig is verlengd, maar de rechtbank volgt dit standpunt niet en verwijst naar een eerdere uitspraak van dezelfde rechtbank. Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat de ingebrekestelling niet aan de wettelijke vereisten voldeed. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra en is openbaar gemaakt op 14 april 2023.