ECLI:NL:RBDHA:2023:6945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
NL23.13049
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheidsbeoordeling voortduring bewaring van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2023 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de voortduring van de bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De maatregel van bewaring was op 19 december 2022 opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de voortduring van de bewaring beoordeeld naar aanleiding van een kennisgeving van verweerder op 26 april 2023, waarin werd verzocht om een rechtmatigheidsbeoordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op kosteloze rechtsbijstand van een advocaat die zijn belangen dient, en dat de rechtbank en de Raad voor Rechtsbijstand geen partij zijn bij de overeenkomst tussen eiser en zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel beoordeeld en geconcludeerd dat er zicht op uitzetting naar Marokko is. Eiser had aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder wel degelijk voortvarend had opgetreden. De rechtbank volgde de lijn van andere zittingsplaatsen die hebben geoordeeld dat binnen drie maanden na het sluiten van het onderzoek in een voorgaande procedure een rechtmatigheidsbeoordeling moet plaatsvinden. In dit geval was de rechtbank van mening dat de termijn van drie maanden niet was overschreden en dat de voortduring van de maatregel rechtmatig was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en kende geen schadevergoeding toe, omdat de voortduring van de maatregel tot aan het sluiten van het onderzoek niet onrechtmatig was geweest. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, in aanwezigheid van mr. M.M.M.F. Roijen, griffier, en is openbaar gemaakt op 15 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13049

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. van Akenborgh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 19 december 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Om uitvoering te geven aan het arrest van het Hof van Justitie van 8 november 2022 in de zaak C, B en X (gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21, ECLI:EU:C:2022:858) heeft verweerder op 26 april 2023 de rechtbank van deze voortduring in kennis gesteld en de rechtbank verzocht om een rechtmatigheidsbeoordeling te verrichten. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep in die dat eiser geacht wordt een verzoek om schadevergoeding te hebben ingediend indien de voortduring van de maatregel onrechtmatig wordt bevonden.
Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank op 1 mei 2023 een voortgangsrapportage overgelegd en hierbij tevens verslagen van drie vertrekgesprekken gevoegd.
De rechtbank heeft aan de Raad voor Rechtsbijstand op 1 mei 2023 een last tot toevoeging verstrekt ten behoeve van eiser. De rechtbank heeft hierbij aangegeven dat aan eiser de gemachtigde die eiser in de voorafgaande volgberoep-procedure heeft bijgestaan moet worden toegevoegd.
De rechtbank heeft deze gemachtigde op 1 mei 2023 bericht dat hij tot uiterlijk woensdag 3 mei 2023 16:00 uur in de gelegenheid wordt gesteld om te reageren op de voortgangsrapportage.
De gemachtigde van eiser heeft niet gereageerd.
De rechtbank heeft op 7 mei 2023 een bericht aan het dossier toegevoegd met de navolgende inhoud:
(…)
Geachte heer P.H. van Akenborgh,
U heeft eiser in een eerdere volgberoep-procedure bijgestaan (NL23.4543). Het onderzoek in die procedure is gesloten op 22 februari 2023 en de rechtbank heeft vervolgens uitspraak
gedaan op 23 februari 2023.
Verweerder heeft de rechtbank op 26 april 2023 van de voortduring van de maatregel in kennis gesteld en de rechtbank verzocht een rechtmatigheidsbeoordeling te verrichten.
De rechtbank verzoekt u om maandag 8 mei 2023 aan te geven of u bereid en in staat bent om eiser bij te staan in de volgberoep-procedure die is ingeleid met deze kennisgeving. Indien u aangeeft eiser te zullen bijstaan, stelt de rechtbank u in de gelegenheid om te reageren op de M120 en beroepsgronden te formuleren. De rechtbank stelt u hiertoe in de gelegenheid tot dinsdag 9 mei 2023, 18:00 uur.
(…)
De rechtbank heeft op 8 mei 2023 telefonisch contact opgenomen met de raadsman en hem geattendeerd op het zaaknummer en de berichtgeving hierin. De raadsman heeft in dit gesprek aangegeven niet op de hoogte te zijn geweest van deze nieuwe procedure. De rechtbank heeft de raadsman verzocht om aan te geven of hij eiser in deze procedure zal bijstaan en, indien eiser en de raadsman daartoe overeenstemming bereiken, beroepsgronden te formuleren.
Op 8 mei 2023 om 20:00 uur heeft de raadsman aangegeven als gemachtigde van eiser in deze procedure op te zullen treden en heeft de gemachtigde beroepsgronden aan het dossier toegevoegd.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft op 9 mei 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1977.
2. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel eerder beoordeeld. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 februari 2023 (in de zaak NL23.4543) volgt dat de voortduring van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 22 februari 2023, de voortzetting van de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. De rechtbank merkt allereerst op dat aanvankelijk een last tot toevoeging was afgegeven zonder eerst deze gemachtigde te benaderen of hij bereid en in staat is eiser bij te staan. Ook indien in de rechtspraak sinds het arrest C, B en X bij een kennisgeving van de voortduring van de maatregel tot uitgangspunt wordt genomen dat met een maximale tussenpozen van 90 dagen een nieuwe rechtmatigheidsbeoordeling plaatsvindt en de gemachtigde die de vreemdeling bij een eerdere rechtmatigheidsbeoordeling heeft bijgestaan wordt benaderd, heeft te gelden dat het aan eiser en de betreffende gemachtigde is om overeen te komen of de gemachtigde eiser ook in deze procedure zal vertegenwoordigen. De rechtbank en de Raad voor Rechtsbijstand zijn geen partij bij die overeenkomst en kunnen deze dan ook niet tot stand brengen. De rechtbank heeft de Raad voor Rechtsbijstand opgedragen een toevoeging ten behoeve van eiser te verstrekken. Het bericht van de Raad voor Rechtsbijstand aan de advocaat dient er in wezen slechts toe om eiser en zijn gemachtigde met elkaar in contact te brengen om te bezien of ze overeenkomen dat de gemachtigde eiser zal vertegenwoordigen in de betreffende procedure. In deze procedure is de gemachtigde daarom alsnog verzocht om uitdrukkelijk aan te geven of het de wens van eiser en van hemzelf is om eiser in deze procedure bij te staan. De rechtbank verbindt dus geen gevolgen aan de omstandigheid dat de gemachtigde van eiser niet heeft voldaan aan het eerste verzoek van de rechtbank om te reageren op de voortgangsrapportage. Ten tijde van dat eerste verzoek was deze raadsman immers nog niet de gemachtigde van eiser in deze procedure. De rechtbank verricht weliswaar ambtshalve een volwaardige rechtmatigheidsbeoordeling van de voortduring van de bewaring. Eiser heeft echter recht op kosteloze rechtsbijstand van een advocaat die enkel zijn belangen dient en onder meer adviseert over de in te nemen proceshouding en daarmee een wezenlijk andere taak en andere verantwoordelijkheid ten opzichte van eiser heeft dan de rechtbank.
4. De rechtbank merkt voorts op dat er zekere gelijkenissen zijn tussen de procedures die starten met een kennisgeving van de oplegging van een maatregel, een door de vreemdeling ingediend vervolgberoep en een kennisgeving van de voortduring van de maatregel. Voor zover de wet termijnen bepaalt waarbinnen de rechtbank bepaalde handelingen moet verrichten, heeft te gelden dat die termijnen rechtszekerheid bieden over de duur van die fase van de procedure. Indien de rechtbank zich niet aan die wettelijke termijnen houdt, zal de rechtbank hier in beginsel gevolgen aan verbinden. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 30 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:4356) waarin de rechtbank de termijn die in artikel 96, eerste lid, Vw 2000 is bepaald voor het sluiten van het vooronderzoek had overschreden en welke termijnoverschrijding enkel te wijten was aan de rechtbank en hier geen aanwijsbare oorzaak en rechtvaardiging voor was. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 26 maart 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:2915) waar vergelijkbare omstandigheden aan de orde waren. In die uitspraken is -kort gezegd- overwogen dat wettelijke termijnen in het algemeen worden bepaald om duidelijkheid en rechtszekerheid te verschaffen en zeker als het gaat om vrijheidsontneming die procedurele waarborgen die de termijnen verschaffen moet worden geëerbiedigd. Er zijn (nog) geen wettelijke bepalingen die de kennisgevingsprocedure voor de periodieke rechtmatigheidsbeoordeling van de voortduring van de bewaring regelen. Er zijn dus ook nog geen termijnen bepaald waarbinnen de rechtbank na ontvangst van de kennisgeving zoals die de onderhavige procedure inleidt, het vooronderzoek moet sluiten. De rechtbank overweegt dat het in deze procedure niet voldoen aan de termijn die artikel 96 Vw 2000 stelt aan het sluiten van het vooronderzoek bij volgberoepen die door de vreemdeling worden ingediend, niet betekent dat de voortduring van de maatregel reeds hierdoor onrechtmatig is. Het Hof heeft in het arrest C, B en X, zonder dat hierover overigens een prejudiciële vraag was gesteld, gewezen op het Unierecht voor zover hierin is bepaald dat binnen redelijke tussenpozen een rechtmatigheidsbeoordeling van de voortduring plaatsvindt. De zekerheid die in deze procedure aan eiser moet worden geboden is dat er door de rechtbank met redelijke tussenpozen een rechtsmatigheidsbeoordeling plaatsvindt en niet dat de rechtbank na ontvangst van een kennisgeving binnen een bepaalde termijn het (voor)onderzoek sluit. Leidend bij het bepalen van de termijn is dat de aanvangsdatum de datum van het sluiten van het onderzoek in de voorgaande procedure is en niet de datum waarop verweerder de kennisgeving verzendt of de rechtbank de kennisgeving ontvangt. Uit het Unierecht volgt dat er een periodieke toetsing door de rechter plaatsvindt. Indien de in bewaring gestelde vreemdeling zelf om een nieuwe rechtmatigheidsbeoordeling verzoekt, heeft wel te gelden dat uit de nationale wet volgt dat de termijn voor sluiting van het (voor)onderzoek en daarmee ook de uiterste termijn van het verkrijgen van een uitspraak op het volgberoep leidend is voor het bepalen van de termijnen waaraan rechtbank dient te voldoen.
5. Meerdere zittingsplaatsen van de rechtbank hebben inmiddels in uitspraken overwogen dat indien de vreemdeling na het sluiten van het onderzoek in een voorgaande beroepsprocedure tegen de maatregel van bewaring niet zelf een vervolgberoep instelt, de rechtbank binnen drie maanden ambtshalve de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel dient te toetsen. Verweerder zal om de rechtbank in staat te stellen deze periodieke rechtmatigheidsbeoordeling te verrichten een kennisgeving van de voortduring van de bewaring doen toekomen uiterlijk binnen 75 dagen na sluiten van het onderzoek in de voorgaande procedure. Er lijkt ook tussen meerdere zittingsplaatsen overeenstemming te bestaan over de gevolgen die aan het niet binnen deze termijn verrichten van een ambtshalve rechtmatigheidsbeoordeling moeten worden toegekend. De rechtbank volgt deze lijn, maar overweegt hierbij dat deze periode van drie maanden als uitgangspunt geldt. Dat laat onverlet dat de rechtbank in concrete procedures en gelet op concrete feiten en omstandigheden bij het doen van uitspraak kan bepalen dat aanleiding bestaat om op een kortere termijn een volgende rechtmatigheidsbeoordeling te verrichten en deze dan ook reeds aan te kondigen in het geval de maatregel dan nog voortduurt.
In het onderhavige geval heeft te gelden dat de kennisgeving door de rechtbank is ontvangen op 26 april 2023 en de rechtbank het vooronderzoek heeft gesloten op 9 mei 2023. Het onderzoek in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 23 februari 2023 is gesloten op 22 februari 2023. Dit betekent dat de rechtbank zich gehouden acht om uiterlijk binnen drie maanden na 22 februari 2023 uitspraak te doen.
6. Eiser stelt zich in de beroepsgronden op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld aangezien in de periode tussen het versturen van de vingerafdrukken van eiser naar de Marokkaanse autoriteiten op 2 januari 2023 tot 6 april 2023, geen verdere activiteiten hebben plaatsgevonden. Verder is niet met zekerheid te zeggen of de presentatie uitsluitsel zal kunnen geven over de status van eiser omdat hij al 27 jaar niet meer in Marokko heeft verbleven. Ook is niet zeker of een overdracht aan de Marokkaanse autoriteiten binnen een redelijke termijn gerealiseerd kan worden nu de overdracht van Marokkaanse onderdanen beperkt is. Eiser heeft deze gronden onderbouwd met cijfers over uitzettingen en aantallen verstrekte laisser-passers (lp) in de laatste maanden.
7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
8. Verweerder heeft in de M120, die is opgemaakt op 26 april 2023, vermeld welke handelingen hij thans verricht om de uitzetting te kunnen realiseren en wat de stand van zaken van dat traject is
.Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder op 28 december 2022 een aanvraag voor een lp heeft verzonden aan de Marokkaanse autoriteiten. Vervolgens heeft verweerder telkens na twee weken schriftelijk geïnformeerd naar de status van deze lp-aanvraag. Uit de voortgangsrapportage volgt ook dat de presentatie aan de vertegenwoordiging van de Marokkaanse autoriteiten staat gepland op 9 mei 2023 en dat de nationaliteit van eiser reeds bevestigd is. De rechtbank acht deze handelwijze zonder meer voortvarend. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten hun verdere medewerking niet zullen verlenen en er zijn geen indicaties dat de Marokkaanse autoriteiten geen lp zullen verstrekken. Ten aanzien van Marokko heeft in het algemeen te gelden dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De Afdeling heeft dit in haar uitspraak van 2 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1681), onder verwijzing naar de uitspraak van 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269) herhaald. De cijfers waar eiser op heeft gewezen leiden niet tot een andere conclusie. Eiser heeft aangeven dat “in de afgelopen maanden 125 mensen zijn teruggeleid waarvan 83 vrijwillig en 42 gedwongen en dat aan 26 personen die niet over documenten beschikten lp’s zijn verstrekt”. Deze cijfers vormen veeleer een bevestiging van de actuele jurisprudentie. De rechtbank concludeert dat in de onderhavige procedure geen concrete feiten en omstandigheden zijn gebleken om te oordelen dat in het geval van eiser zicht op uitzetting wel ontbreekt. De opmerkingen van eiser dat hij ook in 2017, 2018 en 2019 in bewaring is gesteld en deze maatregelen steeds zijn opgeheven, zijn daartoe onvoldoende omdat de houding van de Marokkaanse autoriteiten om medewerking te verlenen aan de terugkeer van onderdanen is gewijzigd. Dat eiser een relatie heeft met een Nederlandse vrouw is geen indicatie dat de Marokkaanse autoriteiten geen lp zullen verstrekken. Eiser heeft op dit moment geen verblijfsrecht in Nederland vanwege deze relatie, dus die omstandigheid is reeds hierdoor voor deze beoordeling niet relevant. Ook valt niet in te zien waarom de Marokkaanse autoriteiten bij de beslissing of een lp verstrekt wordt zullen betrekken of eiser thans familiebanden in Marokko heeft. Het staat eiser vanzelfsprekend vrij om al deze omstandigheden naar voren te brengen tijdens de presentatie, maar deze omstandigheden kunnen de beroepsgrond dat zicht op uitzetting ontbreekt niet onderbouwen.
9. Verweerder heeft in de te toetsen periode voortvarend aan de uitzetting van eiser gewerkt en zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt niet. De beroepsgronden slagen dus niet. De rechtbank overweegt dat uit de aanvullend verrichte ambtshalve rechtmatigheidsbeoordeling van de voortduring van de maatregel niet blijkt dat de maatregel op enig moment onrechtmatig is geweest.
10. Het beroep is ongegrond en eiser maakt geen aanspraak op schadevergoeding omdat de voortduring van de maatregel tot aan het sluiten van het onderzoek niet onrechtmatig is geweest. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • kent geen schadevergoeding toe.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 15 mei 2023.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.