Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser op 27 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 17 december 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, heeft op 2 december 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. De rechtbank heeft eiser op 6 december 2022 verzocht om te bevestigen of de inwilligende beslissing aanleiding was om het beroep in te trekken. Eiser heeft echter aangegeven het beroep te handhaven. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag, met de inwilliging van deze aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen. Eiser heeft in dat geval geen procesbelang meer, zoals bepaald in artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. De rechtbank stelt vast dat de Tijdelijke wet bepaalt dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen, waardoor verweerder geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, waarin is geoordeeld dat er geen aanleiding is om de Tijdelijke wet onverbindend te achten wegens strijd met het Unierecht. Aangezien de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, ontbreekt ook in dit opzicht het procesbelang voor eiser. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Eiser heeft echter wel het recht gehad om beroep in te stellen vanwege het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag, en de rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.