Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 15 januari 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 14 oktober 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft desgevraagd aangegeven het beroep te handhaven. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag, met de inwilliging van deze aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen. Eiser heeft geen procesbelang meer, zoals bepaald in artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Eiser heeft echter zijn beroep willen handhaven met betrekking tot de conclusie van de staatssecretaris dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet bepaalt dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen, waardoor er geen bestuurlijke dwangsommen kunnen worden verbeurd.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 november 2022, waarin is geoordeeld dat er geen aanleiding is om de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend te achten wegens strijd met het Unierecht. Aangezien de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, waardoor ook in dit opzicht het procesbelang ontbreekt. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
Desondanks, omdat eiser vanwege het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag beroep heeft kunnen instellen, wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank oordeelt dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is, aangezien het beroep alleen betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.