In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiseres tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend, maar verweerder had niet tijdig beslist. Op 12 augustus 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiseres wenst dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Eiseres heeft haar beroep niet ingetrokken, dus de rechtbank moet nog een beslissing nemen. Het beroep is niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder inmiddels heeft beslist en eiseres geen belang meer heeft bij haar oorspronkelijke beroep.
Wat betreft de bestuurlijke dwangsom, stelt de rechtbank vast dat op grond van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, de artikelen van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. De rechtbank concludeert dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. Eiseres heeft echter wel recht op vergoeding van proceskosten, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiseres, omdat verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding.