In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Coene, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een asielvergunning. Op 29 juni 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser wenst dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder in de proceskosten veroordeelt. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig is en het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Eiser heeft het beroep niet ingetrokken, maar de rechtbank moet nog wel een beslissing nemen. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat het doel van eiser, namelijk een beslissing van verweerder, inmiddels is bereikt.
Eiser vraagt ook om vergoeding van proceskosten. De rechtbank oordeelt dat verweerder in de kosten moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De proceskosten worden vastgesteld op € 418,50, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor. De rechtbank concludeert dat eiser geen belang meer heeft bij het oorspronkelijke beroep, omdat verweerder inmiddels heeft beslist. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra en bekendgemaakt op 19 januari 2023.