ECLI:NL:RBDHA:2023:7008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
NL23.5470
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2023 uitspraak gedaan in een procedure betreffende een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die aanvankelijk de Marokkaanse nationaliteit claimde, heeft op 22 februari 2023 documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 24 februari 2023 is opgeheven, en dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld met betrekking tot de uitzetting van eiser naar Marokko. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel niet onrechtmatig was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting en dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren gemotiveerd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5470

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 22 februari 2023 beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 24 februari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelde ten tijde van het opleggen van de maatregel te zijn geboren op [geboortedatum] 2003 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Op 22 februari 2023 heeft eiser originele documenten overgelegd (waarvan op 24 februari 2023 de echtheid is bevestigd) waaruit blijkt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als
zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Kennisgeving
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van onderhavige maatregel van bewaring de rechtbank daarvan in kennis had moeten stellen. [1] Verweerder heeft dat volgens eiser ten onrechte nagelaten, waardoor de maatregel met ingang van de dag volgend op de dag waarop de kennisgeving had moeten worden verzonden, onrechtmatig is.
4.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 2 april 2015 [2] overwogen dat in het geval een vreemdeling zijn beroep tegen een aan hem opgelegde maatregel van bewaring intrekt, verweerder niet gehouden is de rechtbank alsnog van de inbewaringstelling in kennis te stellen als bedoeld in artikel 94, eerste lid van de Vw 2000. De rechtbank is ambtshalve bekend dat eiser, vertegenwoordigd door een andere gemachtigde, tegen onderhavige maatregel van bewaring op 25 januari 2023 reeds beroep heeft ingesteld (NL23.2331). Dit beroep is vervolgens op 2 februari 2023 ingetrokken. De stukken daarvan zijn niet aan het dossier toegevoegd. Ter zitting heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Hij heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat eerder beroep is ingesteld en ingetrokken. Nu de rechtbank ambtshalve met het eerdere beroep bekend is en verweerder dit ter zitting ook heeft bevestigd, stelt de rechtbank vast dat eiser op 25 januari 2023 beroep heeft ingesteld tegen de onderhavige maatregel van bewaring en dit beroep vervolgens heeft ingetrokken. Gelet op de hiervoor genoemde rechtspraak slaagt de beroepsgrond daarom niet.
Recht op rechtsbijstand
5. Eiser voert aan dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden nu zijn gemachtigde in eerste instantie niet is benaderd als advocaat bij deze maatregel. Uit het dossier volgt dat eiser niet wist wat van hem werd verlangd en bij welke advocaat hij moest zijn.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat eiser is verteld dat hij zich bij het gehoor kon doen bijstaan door een raadsman. Eiser heeft verklaard dat hij geen advocaat bij het gehoor wilde. Het is aan eiser om kenbaar te maken dat, als hij bijstand van een advocaat wil, hij de advocaat bij het gehoor wil hebben, die hem bij een eerdere bewaring heeft bijgestaan (in dit geval mr. Raafs). Daarvan is in dit geval niet gebleken. Uit hetzelfde proces-verbaal blijkt dat het gehoor heeft plaatsgevonden zonder aanwezigheid van de raadsman, mr. E.R. Haagmans, omdat deze verklaarde niet bij het gehoor aanwezig te willen/kunnen zijn. Dezelfde raadsman heeft na het opleggen van de maatregel van bewaring daartegen beroep ingesteld, dat later weer is ingetrokken. Uit niets is gebleken dat eiser op enig moment verstoken is gebleven van rechtsbijstand. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gronden van de maatregel
6. Eiser bestrijdt zware gronden 3a en 3d. Het enkele vermoeden dat eiser niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd en dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf is volgens eiser onvoldoende voor het aannemen van grond 3a. Voor zware grond 3d geldt volgens eiser dat het enkele feit dat hij geen documentatie heeft niet betekent dat hij niet meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Wat betreft de zware gronden 3b en 3c refereert eiser zich aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de lichte gronden voert eiser aan dat hierover geen individuele motivering is gegeven zoals vereist volgens de Afdeling.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de zware gronden 3b en 3c en de lichte ronden 4b, 4c en 4d die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd weliswaar betwist, maar niet gemotiveerd heeft weersproken. Wat de zware grond 3a betreft heeft eiser niet weersproken dat hij zonder paspoort en (geldig) visum naar Nederland is gereisd. Gelet hierop heeft verweerder mogen concluderen dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd waardoor er sprake is van onttrekkingsgevaar en niet valt te verwachten dat hij vrijwillig en zelfstandig uit Nederland zal vertrekken.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3b en 3c niet zijn bestreden, en is van oordeel dat deze gronden, samen met de zware gronden 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn, daarom gezamenlijk aan de maatregel van bewaring ten grondslag kunnen worden gelegd en deze maatregel kunnen dragen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over de zware grond 3d behoeft op basis van het voorgaande geen bespreking meer.
Voortvarendheid
7. Tenslotte voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser naar Marokko heeft gewerkt, nu er geen enkele actie is ondernomen en de maatregel ziet op uitzetting naar Marokko.
7.1.
Op zitting heeft verweerder verklaard dat pas vanaf 23 januari 2023 aan de uitzetting van eiser naar Marokko kon worden gewerkt omdat eiser toen zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. De rechtbank stelt vast dat in de periode die ter toetsing voorligt meerdere handelingen gericht op het vertrek van eiser naar Marokko hebben plaatsgevonden. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder op 26 januari 2023 een lp-aanvraag heeft ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Op 3 februari 2023 heeft verweerder schriftelijk gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Daarnaast hebben er nog een viertal vertrekgesprekken plaatsgevonden. Verweerder heeft daarmee voldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting naar Marokko.
7.2.
Omdat eiser heeft gesteld de Algerijnse nationaliteit te hebben is hij meermaals in de vertrekgesprekken gewezen op zijn verantwoordelijkheid deze stelling met originele stukken te onderbouwen. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder op 16 februari 2023 een lp-aanvraag heeft ingediend bij de Algerijnse autoriteiten, uitsluitend ter vaststelling van de nationaliteit. Uit het vertrekgesprek van 21 februari 2023 blijkt dat dit is gedaan op basis van kopieën die eiser heeft ingediend van zijn Algerijnse identiteitsdocumenten. Ter zitting is gebleken dat eiser op 22 februari 2023 originele documenten heeft ingediend waarvan op 24 februari 2023 ede echtheid aan verweerder is bevestigd en dat de maatregel van bewaring vervolgens op dezelfde dag is opgeheven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee eveneens voldoende voortvarend gehandeld.
8. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is [3] , niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 10 maart 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000.
3.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.