ECLI:NL:RBDHA:2023:7240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
NL23.8594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan een asielzoeker in de HTL te Hoogeveen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan een asielzoeker, eiser, door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Somalische nationaliteit, was geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen op basis van een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) van 2 maart 2023. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar heeft geen beroep ingesteld tegen het plaatsingsbesluit zelf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de plaatsing van eiser in de HTL niet ter toetsing voorligt, waardoor de rechtmatigheid van het plaatsingsbesluit wordt aangenomen.

De rechtbank overweegt dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet gelijkgesteld kan worden aan vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiser had de mogelijkheid om de HTL vrijwillig te verlaten, wat hij op 7 maart 2023 heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een onrechtmatige vrijheidsontneming en dat de maatregel gerechtvaardigd was op basis van de openbare orde. Eiser heeft zijn gronden voor beroep niet kunnen onderbouwen, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen proceskostenveroordeling zal plaatsvinden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8594

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2023 heeft het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een HTL te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 2 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft de gronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft de HTL op 7 maart 2023 verlaten.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met de zaken AWB 23/4373 en NL23.11928, op 12 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. N. Pater, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 2 maart 2023 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens verweerder vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw 2000. Ter zake wordt verwezen naar het plaatsingsbesluit van het COa van 2 maart 2023 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. Verweerder is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
2. Eiser meent dat plaatsing in de HTL te Hoogeveen geen vorm van vrijheidsbeperking is maar vrijheidsontneming is. Er is wederom een kritische brief [1] gestuurd naar verweerder 2 door de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie). De Inspectie geeft zelfs aan dat er sprake is van een onrechtmatige situatie en dat het toepassen van geweld in de HTL gestopt moet worden. Eiser meent dan ook dat de opvang die wordt geboden in de HTL niet voldoet aan de minimale norm voor opvang zoals volgt uit de Opvangrichtlijn. Eiser verwijst in dit kader naar een artikel gepubliceerd in Trouw [2] .
2.1.
Voorts stelt eiser dat het COa onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser behoorde tot de doelgroep voor plaatsing in de HTL. Daartoe acht eiser redengevend dat het COa met plaatsing in de HTL primair beoogt krachtig op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag van overlastgevende asielzoekers. Eiser meent dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is nu eiser enkel zichzelf heeft verdedigd tegen een medebewoner nadat hij de politie en beveiliging had gewaarschuwd. Eiser meent dan ook dat het opleggen van een HTL-maatregel niet proportioneel is en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn visie. In het bijzonder is ook geen rekening gehouden met het feit dat eiser in 2018 al op de EBTL verbleef, maar daar in een zodanige schrijnende situatie terechtkwam dat hij geen andere uitweg zag dan het land te verlaten. Dat eiser nu nogmaals op de HTL verblijft doet afbreuk aan zijn psychische gezondheid. Eiser wijst er op dat zijn (mentale) gezondheid verder is verslechterd. Hij krijgt slechts een aantal pijnstillers en heeft geen toegang tot een arts. Eiser heeft enkel een verpleegkundige gezien. Eiser ervaart veel overlast van medebewoners waardoor hij niet of nauwelijks kan slapen. Klagen bij de COa-medewerkers is tevergeefs geweest.
2.2.
Eiser wijst erop dat hij in vrijheid de uitkomst van zijn asielprocedure wil afwachten. Hij betoogt dat hij zich altijd heeft gehouden aan zijn afspraken met de DT&V en andere instanties. Verder meent eiser dat hij zich nimmer schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Tot slot stel eiser dat op grond van de openbare orde sprake dient te zijn van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Dat is volgens eiser niet aan de orde.

Oordeel rechtbank

Procesbelang
3. De rechtbank overweegt omtrent het procesbelang als volgt. Eiser heeft, indien zijn beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond wordt verklaard, recht op schadevergoeding over de periode dat hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt. Reeds daarom heeft eiser belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel.
Geen beoordeling plaatsingsbesluit
4. De oplegging van de bestreden maatregel hangt samen met het plaatsingsbesluit van het COa van 2 maart 2023 om eiser in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Dit zijn twee afzonderlijke, maar samenhangende besluiten. De rechtbank stelt vast dat eiser geen beroep heeft ingesteld tegen het plaatsingsbesluit van het COa. Gelet hierop betekent dit dat de plaatsing van eiser in de HTL niet ter toetsing voorligt en dat de rechtbank uitgaat van de rechtmatigheid van dit besluit. Verweerder heeft ter onderbouwing van het bestreden besluit naar het plaatsingsbesluit mogen verwijzen. De gronden van eiser, voor zover die zien op het plaatsingsbesluit, kunnen niet in onderhavige procedure worden beoordeeld.
Artikel 5 van het EVRM [3]
5. De stelling van eiser dat plaatsing in de HTL te Hoogeveen geen vorm van vrijheidsbeperking is, maar vrijheidsontneming, is eerder in de uitspraken van 10 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252, en van 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079 van deze rechtbank en zittingsplaats aan de orde gekomen. De rechtbank is in die laatste uitspraak tot de conclusie gekomen (zie r.o. 8) dat, hoewel de beperkingen die zijn beschreven (in r.o. 5.5.) een verregaande restrictie van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling vormen, dit niet leidt tot de conclusie dat de plaatsing van die vreemdeling in de HTL in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de vreemdeling de mogelijkheid had om de HTL vrijwillig te verlaten (zoals uiteengezet in de overwegingen 7. en 7.1.). Verweerder heeft zich ter zitting in dat kader terecht op het standpunt gesteld dat dit ook in de zaak van eiser van toepassing is, nu eiser de HTL op 7 maart 2023 heeft verlaten. De rechtbank sluit zich daarom in onderhavige zaak aan bij de conclusie dat, in het geval van eiser, geen sprake is van vrijheidsontneming.
5.1.
Ten aanzien van eisers beroep op de brief van de Inspectie aan verweerder van 27 maart 2023 overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank wijst op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5921, (zie r.o. 6.1.). Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat zij geen aanleiding ziet om op grond van de brief van 27 maart 2023 terug te komen van het eerdere oordeel in de uitspraak van 3 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:1079) dat er onvoldoende grond bestaat om aan te nemen dat eiser door de oplegging van het plaatsingsbesluit (en de vrijheidsbeperkende maatregel) een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst in het bijzonder naar deze uitspraak van 3 februari 2023), omdat uitgebreid is ingegaan op de bevindingen van de Inspectie van 12 oktober 2022 [4] . De bevinding dat (de bevoegdheid tot) toepassing van dwang en geweld niet adequaat geregeld is, acht de rechtbank niet direct van belang voor de vraag of sprake is van een (reëel risico op) schending van artikel 3 van het EVRM. Verder heeft de rechtbank ook de reactie van verweerder van 5 april 2023 betrokken, waaruit blijkt dat partijen van mening verschillen over de vraag of er nu wel of geen wettelijke bevoegdheid hiertoe bestaat als het gaat om boa’s. Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven dat geen sprake is van onbevoegd optreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat, voor zover de Inspectie heeft geconstateerd dat dwang en geweld worden toegepast in de HTL, zij deze bevindingen niet voldoende acht voor het zwaarwegende oordeel dat verweerder met een plaatsing in de HTL elke vreemdeling onderwerpt aan een mensonterende of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Uit het Inspectierapport van 27 maart 2023 en de daarop gevolgde reactie van 5 april 2023 blijkt bovendien dat er wordt gewerkt om de leefbaarheid en veiligheid in de HTL snel te verbeteren naar aanleiding van de door de Inspectie geconstateerde gebreken en problemen. De rechtbank overweegt bovendien dat in het geval van eiser niet is gesteld noch is gebleken dat er in zijn geval sprake is geweest van een dusdanig niveau van dwang en geweld noch van vrees voor buitenproportioneel willekeurig geweld dat haar oordeel niet in stand kan blijven.
5.2.
De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn stelling dat de opvang in de HTL gelet op het voorgaande niet voldoet aan de norm die volgt uit de Opvangrichtlijn. De rechtbank overweegt dat, onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 april 2023 (zie r.o. 6.1.), op grond van hetgeen eiser in deze zaak naar voren heeft gebracht, niet kan worden geoordeeld dat eiser in een toestand van zeer verregaande materiële behoeftigheid terecht komt waardoor hij niet in staat zou zijn om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften zoals wonen, eten, zich kleden en zich wassen, hetgeen zijn fysieke of mentale gezondheid zou schaden dan wel hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid (Haqbin [5] ).
5.3.
Het beroep van eiser op het artikel uit het dagblad Trouw van 11 april 2023 kan naar het oordeel van de rechtbank geen doel treffen, gelet op hetgeen hierboven is overwogen.
Openbare orde
6. Ten aanzien van de stelling van eiser dat het bestreden besluit onrechtmatig is omdat er in eisers geval geen sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, overweegt de rechtbank dat eiser geen aanknopingspunten naar voren heeft gebracht die maken dat in deze procedure moet worden aangesloten bij de Unierechtelijke uitleg van het openbare orde-criterium.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de Inspectie verrichte vervolgonderzoek naar onder andere de wettelijke basis geweldgebruik boa’s HTL, van 27 maart 2023.
2.Trouw: Advocaat over geweld tegen asielzoekers: ‘Ik kijk al jaren met verbazing toe’’, 11 april 2023.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.De brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de Inspectie verrichte onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de handhavings- en toezichtlocatie (HTL) Hoogeveen van 12 oktober 2022.
5.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 november 2019, C-233/18.